dinsdag 24 oktober 2023

3509 Dictee vrijdag 27-10-2023 (2) - dictee BeNeDictee 2023 Diest Birgit

Dictee – dictees [3509]

BeNeDictee 2023 Diest Birgit

De 80 vette woorden of uitdrukkingen moesten worden ingevuld.

Toelichtingen in blauw.

Moord tussen manuscripten (auteur: Birgit Kuppens)

1. In het opkomende zonlicht kijk ik naar de façade (1) [voorgevel] van het statige art-nouveaugebouw (2) [art nouveau, jugendstil, libertystyle – gestileerde asymmetrische motieven uit flora en fauna]. Na drie jaar hou ik nog steeds evenveel (3) van mijn functie als bibliothecaris. Ik wandel het gebouw binnen en neem plaats achter mijn bureau.

2. Mijn collega Julius, is al druk aan het werk. Hij is 40 jaar in dienst en heeft de meeste boeken al gelezen. In zijn vrije tijd houdt hij zich bezig met de bellettristiek [vgl. bellettrie = (beoefening van) de schone letteren] (4), maar nog liever datet (5) [ww. daten – ik date – hij datet – wij hebben gedatet] hij met dames met kennis van de orthografie die up-to-date (6) [actueel] is. Zoals elke woensdagochtend zit Julius vanuit zijn bittenbak (7) [pc, bits, bytes] Excellijsten (8) [vgl. Wordbestand] te printen van de dt-fouten die hij vond in de nieuw gepubliceerde boeken.

3. Maar op woensdag heeft de bib ook een vast cliënteel. Aan het tafeltje helemaal links in de hoek zit Babette, de necrofiele archeologe die na haar 38 urenweek (9) [achtendertigurenweek] nog bijklust als flexi-jobber (10) [BE, extra baan met gunstige fiscale voorwaarden] op koffietafels. Een tafeltje verder zit Henk, die badman (11) [strand! – niet: Batman of batman] is op het strand van Blankenberge, niet omdat hij zo houdt van de kliauwende (12) meeuwen [schreeuwend geluid maken], maar eerder om de goodguy (13) [rol met imago van held] te kunnen zijn voor hulpeloze, bikiniklare beachbabes (14) [jonge, aantrekkelijke vrouw op strand]. In de winter zit hij in de bib en tekent hij modellen uit een damesblad over met calqueerpapier (15) [overtrekken, calqueren, znw. calque]. Aan het derde tafeltje zit Agatha, een bijdehante (16) caractérielle (17) [rechtlijnig, koppig, hardleers, man: caractériel] die er misschien ietwat kwaaddeegs (18) [sukkelend, ziekelijk] uitziet (19), maar die voor haar 93 jaar nog heel mobiel en emmetroop (20) [normaal ziend, antoniem: ametroop, bij- myoop of verziend – hypermetroop] is. Zij komt wekelijks naar de bib voor haar favoriete magazine dat excelleert in de sleutelgatjournalistiek.

4. Rond elf uur komen de habitués samen aan de hoge tafeltjes bij de koffieautomaat, waar ze genieten van enkele café au laits (21) [uitspraak met s, anders ook: cafés au lait]. Ik neem een cappuccinootje (22) en sluit mij bij hen aan. Agatha kijkt schichtig om zich heen en zegt dan op fluistertoon: “Weet je wat zo bijzonder is aan deze bib? Wel, in de torenkamer worden prachtige manuscripten bewaard. Ik ben er zelf nooit geweest, maar heb het horen vertellen toen ik nog een kind was. Ik heb wel eens aan Julius gevraagd of ik ze mocht zien, maar hij moest mij teleurstellen. De trap naar de toren zou ooit volledig zijn ingestort, waardoor de manuscripten voorlopig niet bereikbaar zijn. De toegang naar de toren ligt achter de deur aan de zijkant van de leeszaal”.

5. Voor de rest van de dag gaat alles zijn gewone gangetje. Rond het sluitingsuur wensen Babette, Agatha en Henk mekaar en het bibliotheekpersoneel een fijne avond, verdwijnen door de deur en gaan op in het donkere winterlandschap. Ook Julius neemt zijn aktetas onder de arm en haast zich naar buiten. Hij wil absoluut op tijd komen op zijn dinnerdate (23) met een dilettanterige (24) dramaqueen. Als enige blijf ik achter in het oude gebouw. Dit is mijn kans om de sherlock holmes (25) [à la, niet: hijzelf, dan S H] in mijzelf naar boven te halen en op zoek te gaan naar de manuscripten.

6. Ik loop naar de deur aan de zijkant van de leeszaal waar in koeienletters (26) ‘Verboden toegang’ op staat (27). Ik trek de bestofte klink naar mij toe en staar in een duistere leegte. Een koude lucht van beschimmeld papier omringt mij. Ik tast om me heen, maar ontwaar nergens een lichtknop. Een huivering loopt over mijn lichaam. Even twijfel ik of ik mijn zoektocht verderzet, maar de manuscripten die in deze toren bewaard worden, wekken toch mijn nieuwsgierigheid. Voorzichtig beklim ik de eerste treden van de wenteltrap en leg mijn linkerhand op de oude metalen leuning die het elk moment kan begeven. Mijn ogen wennen steeds meer aan de duisternis en ik herwin mijn zelfvertrouwen. De ijzige stilte wordt doorbroken door het geëcho (28) van mijn voetstappen, gevolgd door een steeds dichterbij komend zacht geritsel. Plots wordt mijn enkel beroerd door een warme, harige vacht en een gezwind heen en weer zwiepende (29) staart, die alleen maar kan toebehoren aan een rat. Het krabbelende geluid van zijn poten deemstert weg in de diepte. Ik verstijf van angst en twijfel om terug te keren, maar ik wil mezelf een tweede ontmoeting met het knaagdier besparen. Ik raap al mijn moed bij mekaar en ga verder de trap op, tot het punt waar deze lijkt te eindigen. Het is nog steeds aardeduister. Nog nooit is het mij opgevallen dat er amper ramen zijn in de toren. Ik moet mij nu wel op de eerste verdieping bevinden. Met mijn rechterhand word ik niet meer de koude muur gewaar, maar wel een houten deur. De geur van oud papier vermengt zich nu met die van rottend hout. Staan hier die eeuwenoude manuscripten? Ik voel dat de deur op een kier staat, en duw ze verder open. De ruimte die achter de deur schuilt voelt vochtig aan en is volledig aan het zonlicht onttrokken. Het zou een wonder zijn als de manuscripten hier gedijden. Ik schuifel over de drempel, struikel over de opkrullende tapis-plain (30) [vast kamerbreed vloerkleed] en val tegen een buffetkast. Mijn arm botst tegen een zootje van komsa (31) [NL: niet: comme ça]: een roestvrijstalen [rvs] (32) crêpepan (33) [flensje = kleine pannenkoek], een passe-vite (34) [roerzeef] en een oubollige cafetière (35) [zekere koffiepot]. Mijn duim en wijsvinger belanden op het blad van een groot mes, dat besmeurd lijkt met een gestolde substantie. Is iemand misschien na het koken de afwas vergeten? Dan wordt de stilte in de ruimte doorbroken. Achter de kast hoor ik een zoemend geluid en klapperende vleugels. Zonder nadenken maak ik rechtsomkeer(t), ren ik de kamer uit en neem ik de trap naar boven.

7. Bovenaan (36) [bijwoord + voorzetsel] de trap kom ik volledig uitgeput tot stilstand. Ook hier is er een deur, maar deze zit stevig in het slot. Een streepje warm licht schijnt door het sleutelgat naar de overloop. Vanachter (37) [bijwoord + voorzetsel] de deur weerklinkt er skifflemuziek (38) [zelfgemaakte instrumenten], afgewisseld met synthklanken [synthesizer, elektronisch apparaat] (39). Het lijkt wel alsof hier iemand aanwezig is! Maar wie dan? Toen ik de trap opging (40) [VD], leek het alsof hier in jaren geen levende ziel meer was langs geweest. Opeens wordt het stil achter de deur. Mijn aanwezigheid is duidelijk opgemerkt. Voetstappen, die klinken als gekletter op een stenen vloer, lijken dichterbij te komen. De ijzeren klink wordt vastberaden naar beneden gedrukt en het veel te heldere licht dat langs de openzwaaiende deur de gang [of de kamer of het venster] inschijnt (41), verblindt mij compleet. Ik knipper met mijn ogen, maar wat ik dan zie, nagelt mij volledig aan de grond. Ik word overmand door een nameloze angst, voel een koude rilling over heel mijn lichaam lopen en slaak een doordringende kreet, die weergalmt door de toren, maar die niemand bereikt. Behalve hem dan … Twee holle ogen lijken mij als een priem te doorboren. Een rij hagelwitte tanden toont een sadistische glimlach en een knokige hand grijpt mij vast, net op het moment dat ik besluit het op een lopen te zetten. Hoe dit gaat aflopen, wil ik niet weten. De verlammende paniek die ik voel, belet mij ook om erover na te denken, en voor ik het weet, word ik over de drempel gesleept en bevind ik mij te midden van een stoffige en slecht geventileerde (42) torenkamer. De verf bladdert van de muren af en de luster is rijkgedecoreerd (43) [VD] met spinnenwebben. Te midden van dit vertrek staat een aftandse lessenaar uit de jaren 70 (44). Achter mij draait de gedaante een grote ijzeren sleutel om. Dat is althans wat ik hoor, want vanaf het moment dat ik hem voor het eerst zag, heb ik mijn blik weggedraaid naar de muur. Nu verschijnt hij terug in mijn gezichtsveld en is er geen ontsnappen meer aan. Hij gebaart mij plaats te nemen op een taboeretje (45) [kruk] en zakt zelf onderuit in een fauteuil (46). Daar zit ik dan oog in oog met een skelet. Het skelet kijkt mij indringend aan en heeft tot hiertoe nog geen woord gezegd. Ik zat ook niet te wachten op het moment dat hij dat zou doen. Dan beweegt hij langzaam zijn kaakbeenderen en zegt hij met sissende stem: ‘Goedenavond, ik ben Ludwig, de voormalige directeur van de bib’. Voor het eerst in dertig jaar kwam Ludwig weer in contact met een medemens. Het was voor hem een eenzame tijd geweest en hij gaf toe dat het gebrek aan menselijk contact hem hoegenaamd niet vrolijk stemde, waardoor hij de neiging had de toren te laten verloederen. Het tafereel dat aanleiding gaf tot dit bestaan vol kommer en kwel, staat nog steeds in zijn geheugen gegrift. Het begon allemaal op een druilerige dag in december, na zonsondergang. De teambuilding van het bibliotheekpersoneel vond plaats in de torenkamer.

8. Ludwig kon koken als de beste (47) [VD, wel: is een van de besten, behoort tot de besten in zijn vak], dus de avond begon met een gezellig dinertje (48). Ze aten erwtensoep geassaisonneerd (49) [gekruid] met pezo (50) [peper en zout!] en daarna posteleinpuree (51) [bladgroente] met een stukje poelepetaat (52) [parelhoen]. Voor het dessert hadden ze de keuze tussen petitfours (53) [klein gebakje] en pompernikkel (54) [roggebrood] met perenkonfijt (55) [in suiker ingelegde vruchten of stukken daarvan]. Toen ze poedeldik (56) waren, was het tijd voor een spellingbee. Om de beurt moesten alle personeelsleden een woord luidop spellen. Wie een fout maakte, werd onverbiddelijk naar huis gestuurd. Rond half elf zaten enkel Ludwig en Julius nog in het schijnsel van de schemerlamp. Het duel kon nu echt beginnen. De moeilijke woorden werden een voor een (57) afgevuurd. Julius was deze avond in zijn element, maar de spelling van het woord ‘cravate noire(58) [black tie, zwarte vlinderdas, avondkleding] deed hem letterlijk de das om. Dit debacle (59) [volslagen mislukking] had hij niet zien aankomen. Hij had nog net zijn lijst met [letters!] vijftienduizend vierhonderdachtenzeventig (60) woorden opgefrist. Hierbij ging hij het niet laten. Hij was rood aangelopen (61) en ronduit verbolgen. Uit zijn mond ontsnapte een kolkende woordenstroom die eindigde met belachelijke befteckel (62) [klungel – vgl. befgajes – leden rechterlijke macht]], burgertrul (63) [domkop], breedbekkikker, lul-de-behanger (64) [sufferd, sukkel] en lobbedei (65) [= lobbedoe: sul, dwaas]. ‘Kan je dat nog eens herhalen, maar dan trager?’ grapte Ludwig. Het is hier geen lach-of-ik-schietshow (66) [lach of ik schiet – komische voorstelling, grappen liggen er te dik op], brulde Julius en hij haalde uit Ludwigs messenset een chopper (67) [keukengereedschap, ook: bromfiets, helikopter] tevoorschijn en scalpeerde diens titushoofd (68) [VD alleen: tituskop = hoofd met rossig kroeshaar] in één beweging. Hij verslond zijn slachtoffer tot op het bot, en bereidde het vlees tot in een smeuïge estouffade (69) [stoofschotel].

9. Ik sla mijn handen voor mijn mond bij het horen van dit alles. Ludwig is heel opgelucht dat hij voor het eerst in jaren zijn verhaal eens kwijt kan. Hij ziet er ineens meer relaxed uit. ‘Jouw verhaal zou niet misstaan in de thrillercollectie van de bib’, zeg ik tegen Ludwig. En dát bracht hem op ideeën. Enkele maanden later prijkt het boek tussen de nieuwe aanwinsten op een penanttafeltje (70) [tussen 2 vensters, console, trumeau – vgl. penantkastje, penantspiegel] vlak bij de ingang van de bib. Het boek werd een succès fou (71) [daverend succes]. Daar stond Babette voor mij aan de balie, met een stevig gevulde boodschappentas. Ze gaf mij het anopistografische (72) [ook: ana- = enkelzijdig bedrukt, dubbel- = opistografisch] boek waarvan de kaft vermeldde: ‘Moord tussen manuscripten’. Toen ik het boek opende om de barcode te scannen, steeg er een bedwelmende geur uit op. Het leek wel of iemand er een volledig flesje eau de cologne (73) over had uitgegoten. Op de pagina met de inhoudstafel plakte een kattebelletje (74) [briefje, vgl. kattenbelletje = echt belletje]. De woorden ‘hartenlap(75) [hartlap, lieveling] en ‘schattebout’ trokken meteen mijn aandacht. Verder was er op het briefje een recept met lauki [internet: lauki (ook wel: fleskalebas) is een groente die qua vorm doet denken aan een combinatie van een komkommer, flespompoen en courgette] en patisson (76) [pompoen] gekrabbeld. Ik trok het briefje uit het boek en wou het aan Babette overhandigen, maar zij was allang op weg naar de toren en verdween door de deur aan de zijkant van de zaal.

10. De dag na de publicatie van het boek, kregen we telefoon van de zoon van Julius. Zijn vader was spoorloos verdwenen. Liever dan in hotel de Houten Lepel (77) [= hotel Bellevue = gevangenis] te belanden, vertrok hij met de noorderzon naar het Zuiden (78) [streek, geen windrichting]. En Ludwig? Die verhuisde samen met Babette naar een bijna-energieneutrale (79) woning [BEN-woning] in Rome. Jaarlijks, met Halloween (80) [wel: halloweenfeest, halloweengekte], keert hij terug naar de bibliotheek en organiseert hij er een spellingbee voor ingewijden. Om een goed verloop van het evenement te verzekeren, werd er een reglement opgesteld en gaan alle keukenmessen achter slot en grendel.

 

 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten