Dictee – dictees [3509]
BeNeDictee 2023-10
De 80 vette woorden of uitdrukkingen moesten worden ingevuld.
Toelichtingen in blauw.
Moord tussen manuscripten (auteur: Birgit Kuppens)
1. In het opkomende zonlicht kijk ik naar de façade (1) [voorgevel] van het statige art-nouveaugebouw (2) [art nouveau, jugendstil, libertystyle – gestileerde asymmetrische motieven uit flora en fauna]. Na drie jaar hou ik nog steeds evenveel (3) van mijn functie als bibliothecaris. Ik wandel het gebouw binnen en neem plaats achter mijn bureau.
2. Mijn collega Julius, is al druk aan het werk. Hij is 40 jaar in dienst en heeft de meeste boeken al gelezen. In zijn vrije tijd houdt hij zich bezig met de bellettristiek [vgl. bellettrie = (beoefening van) de schone letteren] (4), maar nog liever datet (5) [ww. daten – ik date – hij datet – wij hebben gedatet] hij met dames met kennis van de orthografie die up-to-date (6) [actueel] is. Zoals elke woensdagochtend zit Julius vanuit zijn bittenbak (7) [pc, bits, bytes] Excellijsten (8) [vgl. Wordbestand] te printen van de dt-fouten die hij vond in de nieuw gepubliceerde boeken.
3.
Maar op woensdag heeft de bib ook een vast cliënteel. Aan het
tafeltje helemaal links in de hoek zit Babette, de necrofiele
archeologe die na haar 38 urenweek (9)
[achtendertigurenweek]
nog bijklust als flexi-jobber (10) [BE,
extra baan met gunstige fiscale voorwaarden] op koffietafels.
Een tafeltje verder zit Henk, die badman (11) [strand!
– niet: Batman of batman]
is op het strand van Blankenberge, niet omdat hij zo houdt van de
kliauwende (12) meeuwen [schreeuwend
geluid maken], maar eerder om de goodguy (13) [rol
met imago van held]
te kunnen zijn voor hulpeloze, bikiniklare beachbabes (14)
[jonge,
aantrekkelijke vrouw op strand].
In de winter zit hij in de bib en tekent hij modellen uit een
damesblad over met calqueerpapier (15) [overtrekken,
calqueren, znw. calque].
Aan het derde tafeltje zit Agatha, een bijdehante (16)
caractérielle (17) [rechtlijnig,
koppig, hardleers, man: caractériel] die er misschien ietwat
kwaaddeegs (18)
[sukkelend,
ziekelijk] uitziet
(19), maar die voor haar 93 jaar nog heel mobiel en emmetroop
(20) [normaal
ziend, antoniem: ametroop, bij- myoop
of verziend –
hypermetroop]
is. Zij komt wekelijks naar de bib voor haar favoriete
magazine dat excelleert in de sleutelgatjournalistiek.
4. Rond elf uur komen de habitués samen aan de hoge tafeltjes bij de koffieautomaat, waar ze genieten van enkele café au laits (21) [uitspraak met s, anders ook: cafés au lait]. Ik neem een cappuccinootje (22) en sluit mij bij hen aan. Agatha kijkt schichtig om zich heen en zegt dan op fluistertoon: “Weet je wat zo bijzonder is aan deze bib? Wel, in de torenkamer worden prachtige manuscripten bewaard. Ik ben er zelf nooit geweest, maar heb het horen vertellen toen ik nog een kind was. Ik heb wel eens aan Julius gevraagd of ik ze mocht zien, maar hij moest mij teleurstellen. De trap naar de toren zou ooit volledig zijn ingestort, waardoor de manuscripten voorlopig niet bereikbaar zijn. De toegang naar de toren ligt achter de deur aan de zijkant van de leeszaal”.
5.
Voor de rest van de dag gaat alles zijn gewone gangetje. Rond het
sluitingsuur wensen Babette, Agatha en Henk mekaar en het
bibliotheekpersoneel een fijne avond, verdwijnen door de deur en gaan
op in het donkere winterlandschap. Ook Julius neemt zijn aktetas
onder de arm en haast zich naar buiten. Hij wil absoluut op tijd
komen op zijn dinnerdate (23) met een dilettanterige (24)
dramaqueen. Als enige blijf ik achter in het oude gebouw.
Dit is mijn kans om de
sherlock holmes (25) [à
la, niet: hijzelf, dan S H] in mijzelf naar boven te halen en
op zoek te gaan naar de manuscripten.
6.
Ik loop naar de deur aan de zijkant van de leeszaal waar in
koeienletters (26) ‘Verboden toegang’ op staat (27). Ik
trek de bestofte klink naar mij toe en staar in een duistere leegte.
Een koude lucht van beschimmeld papier omringt mij. Ik tast om me
heen, maar ontwaar nergens een lichtknop. Een huivering loopt
over mijn lichaam. Even twijfel ik of ik mijn zoektocht verderzet,
maar de manuscripten die in deze toren bewaard worden, wekken toch
mijn nieuwsgierigheid. Voorzichtig beklim ik de eerste treden van de
wenteltrap en leg mijn linkerhand op de oude metalen leuning die het
elk moment kan begeven. Mijn ogen wennen steeds meer aan de
duisternis en ik herwin mijn zelfvertrouwen. De ijzige stilte wordt
doorbroken door het geëcho (28) van mijn voetstappen, gevolgd
door een steeds dichterbij komend zacht geritsel. Plots wordt mijn
enkel beroerd door een warme, harige vacht en een gezwind heen en
weer zwiepende (29) staart, die alleen maar kan toebehoren
aan een rat. Het krabbelende geluid van zijn poten deemstert weg in
de diepte. Ik verstijf van angst en twijfel om terug te keren, maar
ik wil mezelf een tweede ontmoeting met het knaagdier besparen. Ik
raap al mijn moed bij mekaar en ga verder de trap op, tot het punt
waar deze lijkt te eindigen. Het is nog steeds aardeduister. Nog
nooit is het mij opgevallen dat er amper ramen zijn in de toren. Ik
moet mij nu wel op de eerste verdieping bevinden. Met mijn
rechterhand word ik niet meer de koude muur gewaar, maar wel een
houten deur. De geur van oud papier vermengt zich nu met die van
rottend hout. Staan hier die eeuwenoude manuscripten? Ik voel dat de
deur op een kier staat, en duw ze verder open. De ruimte die achter
de deur schuilt voelt vochtig aan en is volledig aan het zonlicht
onttrokken. Het zou een wonder zijn als de manuscripten hier
gedijden. Ik schuifel over de drempel, struikel over de opkrullende
tapis-plain (30)
[vast kamerbreed
vloerkleed] en val tegen een buffetkast. Mijn arm botst tegen
een zootje van komsa (31)
[NL:
niet: comme ça]:
een roestvrijstalen [rvs]
(32) crêpepan (33) [flensje
= kleine pannenkoek],
een passe-vite (34) [roerzeef] en
een oubollige cafetière (35)
[zekere
koffiepot - geen é!].
Mijn duim en wijsvinger belanden op het blad van een groot mes, dat
besmeurd lijkt met een gestolde substantie. Is iemand misschien na
het koken de afwas vergeten? Dan wordt de stilte in de ruimte
doorbroken. Achter de kast hoor ik een zoemend geluid en klapperende
vleugels. Zonder nadenken maak ik rechtsomkeer(t),
ren ik de kamer uit en neem ik de trap naar boven.
7.
Bovenaan (36) [bijwoord
+ voorzetsel]
de trap kom ik volledig uitgeput tot stilstand. Ook hier is er
een deur, maar deze zit stevig in het slot. Een streepje warm licht
schijnt door het sleutelgat naar de overloop. Vanachter (37)
[bijwoord + voorzetsel] de deur
weerklinkt er skifflemuziek (38)
[zelfgemaakte
instrumenten],
afgewisseld met synthklanken
[synthesizer,
elektronisch apparaat]
(39). Het lijkt wel alsof hier iemand aanwezig is! Maar
wie dan? Toen ik de trap
opging (40)
[VD],
leek het alsof hier in jaren geen levende ziel meer was langs
geweest. Opeens wordt het stil achter de deur. Mijn aanwezigheid is
duidelijk opgemerkt. Voetstappen, die klinken als gekletter op een
stenen vloer, lijken dichterbij te komen. De ijzeren klink wordt
vastberaden naar beneden gedrukt en het veel te heldere licht dat
langs de openzwaaiende deur de gang [of de
kamer of het venster] inschijnt (41), verblindt mij
compleet. Ik knipper met mijn ogen, maar wat ik dan zie, nagelt mij
volledig aan de grond. Ik word overmand door een nameloze angst, voel
een koude rilling over heel mijn lichaam lopen en slaak een
doordringende kreet, die weergalmt door de toren, maar die niemand
bereikt. Behalve hem dan … Twee holle ogen lijken mij als een priem
te doorboren. Een rij hagelwitte tanden toont een sadistische
glimlach en een knokige hand grijpt mij vast, net op het moment dat
ik besluit het op een lopen te zetten. Hoe dit gaat aflopen, wil ik
niet weten. De verlammende paniek die ik voel, belet mij ook om
erover na te denken, en voor ik het weet, word ik over de drempel
gesleept en bevind ik mij te midden van een stoffige en slecht
geventileerde (42) torenkamer. De verf bladdert van de muren af
en de luster is rijkgedecoreerd (43) [VD]
met spinnenwebben. Te midden van dit vertrek staat een aftandse
lessenaar uit de jaren 70 (44). Achter mij draait de gedaante
een grote ijzeren sleutel om. Dat is althans wat ik hoor, want vanaf
het moment dat ik hem voor het eerst zag, heb ik mijn blik
weggedraaid naar de muur. Nu verschijnt hij terug in mijn
gezichtsveld en is er geen ontsnappen meer aan. Hij gebaart mij
plaats te nemen op een taboeretje (45) [kruk]
en zakt zelf onderuit in een fauteuil (46). Daar zit ik dan
oog in oog met een skelet. Het skelet kijkt mij indringend aan en
heeft tot hiertoe nog geen woord gezegd. Ik zat ook niet te wachten
op het moment dat hij dat zou doen. Dan beweegt hij langzaam zijn
kaakbeenderen en zegt hij met sissende stem: ‘Goedenavond, ik ben
Ludwig, de voormalige directeur van de bib’. Voor het eerst in
dertig jaar kwam Ludwig weer in contact met een medemens. Het was
voor hem een eenzame tijd geweest en hij gaf toe dat het gebrek aan
menselijk contact hem hoegenaamd niet vrolijk stemde, waardoor hij de
neiging had de toren te laten verloederen. Het tafereel dat
aanleiding gaf tot dit bestaan vol kommer en kwel, staat nog steeds
in zijn geheugen gegrift. Het begon allemaal op een druilerige dag in
december, na zonsondergang. De teambuilding van het
bibliotheekpersoneel vond plaats in de torenkamer.
8. Ludwig
kon koken als de beste (47) [VD,
wel: is een van de besten, behoort tot de besten in zijn vak],
dus de avond begon met een gezellig dinertje (48). Ze aten
erwtensoep geassaisonneerd
(49) [gekruid]
met pezo (50) [peper
en zout!]
en daarna posteleinpuree (51) [bladgroente]
met een stukje poelepetaat (52)
[parelhoen].
Voor het dessert hadden ze de keuze tussen petitfours (53)
[klein gebakje] en pompernikkel (54)
[roggebrood]
met perenkonfijt (55)
[in
suiker ingelegde vruchten of stukken daarvan].
Toen ze
poedeldik (56) waren, was het tijd voor een
spellingbee. Om de beurt moesten alle personeelsleden een woord
luidop spellen. Wie een fout maakte, werd onverbiddelijk naar huis
gestuurd. Rond half elf zaten enkel Ludwig en Julius nog in het
schijnsel van de schemerlamp. Het duel kon nu echt beginnen. De
moeilijke woorden werden
een voor een (57) afgevuurd.
Julius was deze avond in zijn element, maar de spelling van het woord
‘cravate noire’ (58) [black
tie, zwarte vlinderdas, avondkleding] deed hem letterlijk de
das om. Dit
debacle (59) [volslagen
mislukking]
had hij niet zien aankomen. Hij had nog net zijn lijst met
[letters!]
vijftienduizend
vierhonderdachtenzeventig (60) woorden opgefrist. Hierbij
ging hij het niet laten. Hij was rood aangelopen (61) en
ronduit verbolgen. Uit zijn mond ontsnapte een kolkende woordenstroom
die eindigde met belachelijke befteckel (62) [klungel
– vgl. befgajes – leden rechterlijke macht]],
burgertrul (63) [domkop],
breedbekkikker, lul-de-behanger (64) [sufferd,
sukkel] en lobbedei (65) [=
lobbedoe: sul, dwaas].
‘Kan je dat nog eens herhalen, maar dan trager?’ grapte Ludwig.
Het is hier geen lach-of-ik-schietshow (66) [lach
of ik schiet – komische voorstelling, grappen liggen er te dik op],
brulde Julius en hij haalde uit Ludwigs messenset een chopper (67)
[keukengereedschap,
ook: bromfiets, helikopter]
tevoorschijn en scalpeerde diens
titushoofd (68) [VD
alleen: tituskop = hoofd met rossig kroeshaar] in één
beweging. Hij verslond zijn slachtoffer tot op het bot, en bereidde
het vlees tot in een smeuïge estouffade (69) [stoofschotel].
9. Ik sla
mijn handen voor mijn mond bij het horen van dit alles. Ludwig is
heel opgelucht dat hij voor het eerst in jaren zijn verhaal eens
kwijt kan. Hij ziet er ineens meer relaxed uit. ‘Jouw verhaal zou
niet misstaan in de thrillercollectie van de bib’, zeg ik tegen
Ludwig. En dát bracht hem op ideeën. Enkele maanden later prijkt het
boek tussen de nieuwe aanwinsten op een penanttafeltje
(70) [tussen
2 vensters, console, trumeau – vgl. penantkastje, penantspiegel]
vlak
bij de ingang van de bib. Het boek werd een succès
fou (71)
[daverend
succes].
Daar stond Babette voor mij aan de balie, met een stevig gevulde
boodschappentas. Ze gaf mij het anopistografische
(72)
[ook:
ana-
= enkelzijdig bedrukt, dubbel- = opistografisch]
boek waarvan de kaft vermeldde: ‘Moord tussen manuscripten’. Toen
ik het boek opende om de barcode te scannen, steeg er een bedwelmende
geur uit op. Het leek wel of iemand er een volledig flesje eau
de cologne (73)
over had uitgegoten. Op de pagina met de inhoudstafel plakte een
kattebelletje
(74) [briefje,
vgl. kattenbelletje = echt belletje].
De woorden ‘hartenlap’
(75)
[hartlap,
lieveling]
en ‘schattebout’ trokken meteen mijn aandacht. Verder was er op
het briefje een recept met lauki
[internet:
lauki
(ook
wel: fleskalebas)
is een groente die qua vorm doet denken aan een combinatie van een
komkommer, flespompoen en courgette]
en
patisson
(76) [pompoen]
gekrabbeld.
Ik trok het briefje uit het boek en wou het aan Babette overhandigen,
maar zij was allang op weg naar de toren en verdween door de deur aan
de zijkant van de zaal.
10. De dag na de publicatie van het boek, kregen we telefoon van de zoon van Julius. Zijn vader was spoorloos verdwenen. Liever dan in hotel de Houten Lepel (77) [= hotel Bellevue = gevangenis] te belanden, vertrok hij met de noorderzon naar het Zuiden (78) [streek, geen windrichting]. En Ludwig? Die verhuisde samen met Babette naar een bijna-energieneutrale (79) woning [BEN-woning] in Rome. Jaarlijks, met Halloween (80) [wel: halloweenfeest, halloweengekte], keert hij terug naar de bibliotheek en organiseert hij er een spellingbee voor ingewijden. Om een goed verloop van het evenement te verzekeren, werd er een reglement opgesteld en gaan alle keukenmessen achter slot en grendel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten