woensdag 17 augustus 2022

2872 Dictee zondag 21-08-2022 (3) – dictee 25 Spreekwoorden met vis(sen)

Dictee – dictees [2872]

25 Spreekwoorden met vis(sen)

Als het komkommertijd is met de dictees, moet je wat anders verzinnen. Zo nam ik deel aan een spreekwoordenquiz in Gorinchem. Ter voorbereiding had ik pakweg 2000 spreekwoorden en gezegden doorgenomen via een paar bestanden op internet. Daarbij kwam ik ook 155 stuks ervan tegen over vis(sen). Hier een selectie van bekende en leuke spreekwoorden.

1) Achter het net vissen – te laat komen, zijn kans verkeken hebben.

2) Boter bij de vis – contant betalen bij levering.

3) Leven als een vis in het water – totaal tevreden en onbekommerd.

4) Zo gezond als een vis – zeer gezond.

5) Vis wil zwemmen – bij of na het eten van vis wil je drinken (met name een glas wijn).

6) De vis wordt duur betaald – iets eist grote zware offers. De uitdrukking komt uit het toneelstuk ‘Op hoop van zegen’ van Herman Heijermans.

7) Hij gaat de visjes voeren – hij moet overgeven door zeeziek te zijn.

8) Hij heeft het grootste gelijk van de vismarkt – hij probeert door schreeuwen te overtuigen.

9) Daar zitten graten (zit een graat) in – daar klopt iets niet.

10) Hij kijkt als Jona(s) in de walvis (Bijbelverhaal) – hij kijkt erg bang, benauwd.

11) Een spiering uitgooien (uitwerpen) om een kabeljauw te vangen – een kleinigheid opofferen om een groot voordeel te (be)halen.

12) Het neusje van de zalm – het fijnste, lekkerste, beste, mooiste.

13) Als haring(en) in een ton – zeer dicht op elkaar (zitten, liggen enz.) op een te kleine plaats.

14) Zo glad als een aal (paling) – zeer geslepen – uitgekookt (vaak gezegd van debaters in een debat).

15) Hij is zo gesloten als een oester (mossel) – niet openhartig, zwijgzaam, kan een geheim bewaren.

16) Naar de haaien (mallebiezen) gaan – te gronde gaan, onherroepelijk verloren zijn, dood zijn, van een schip: zinken.

17) Als sardientjes (sardines) in een blik – dicht opeengepakt, zie ook 13.

18) Iemand uitmaken voor rotte (vuile, stinkende) vis – iemand uitschelden voor alles wat mooi en lelijk is.

19) Hij is een kwal (van een vent) – een onsympathiek(e) fluim, mispunt, naarling, een uiterst vervelend persoon.

20) Hij praat visserslatijn – blaast zijn prestaties op – grootspraak over de vangst.

21) Hij vist in troebel water – uit verwarring of onenigheid persoonlijk voordeel proberen te halen.

22) Hij is niet zuiver op de graat – van personen: niet te vertrouwen, van vis: niet fris.

23) Haring of kuit (van iets) willen hebben – duidelijkheid, uitsluitsel willen hebben (over iets), van de hoed en de rand willen weten.

24) Hij heeft een graat in zijn keel – spreekt bekakt.

25) De boer eet vis als het spek op is – je moet tevreden zijn met wat je hebt.

 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten