Dictee – dictees [2842]
Hierbij 171 wat minder bekende spreekwoorden
Spreekwoorden
1. Als apen hoger klimmen, ziet men gauw hun blote billen
2. Adel(dom) verplicht
3. Wie appelen vaart, die appelen eet
4. Een rotte appel in de mand, maakt al het fruit te schand
5. Wie zichzelf bewaart, bewaart geen rotte appel
6. Om de kracht van het anker te voelen, moet men de storm trotseren
7. Wie bang leeft, gaat ook bang dood
8. Aan een balk, die uit het bos gehaald wordt, moet veel gehakt
worden, voor hij in het huis past.
9. Men moet zijn bed maken, zoals men slapen wil
10. Goed gewonnen is half begonnen.
11. Veel beloven en weinig geven, doet de zotten in vreugde leven
12. Nieuwe bezems vegen schoon, maar oude bezems kennen alle
hoeken en gaten
13. Bezoek brengt altijd vreugde aan, zo 't niet bij het komen is, dan
bij het gaan
14. Bezoek en vis blijven drie dagen fris
15. Boeren en varkens worden knorrend vet
16. Een boer met kiespijn lacht niet
17. Wanneer de boeren niet meer klagen, nadert het einde der dagen
18. Als een boer niet zwemmen kan, ligt het aan het water
19. Waar de boom gevallen is, blijft hij liggen
20. Boompje groot, plantertje dood
21. Bomen ontmoeten mekaar niet, mensen wel
22. Van een mooi bord kun je niet eten
23. Wie boter op het hoofd heeft, moet uit de zon blijven
24. Vuile boter, vuile vis
25. Men kan niet boteren wanneer men wil
26. Een kruimeltje is ook brood
27. Broodvrienden zijn geen noodvrienden
28. Liever brood in de zak, dan een pluim op de hoed
29. Een goede daad is goud waard
30. Men moet het dak repareren als de zon schijnt
31. Denkt aleer gij doende zijt en doende denkt dan nog
32. In het donker zijn alle katten grijs (katjes grauw)
33. Vroeger, toen kraaiden de hanen nog. Tegenwoordig gapen ze
alleen nog maar, zei de dove.
34. De draak heeft zijn eieren gelegd
35. Als je alles van tevoren wist, dan kwam je met een dubbeltje de
wereld rond
36. Er is geen kap zo heilig, of de duivel krijgt er wel zijn hoofd in
37. Als je over de duivel praat, trap je op zijn staart
38. De Hebreeërs bouwden het, maar de Egyptenaren hebben het
39. Van die boer, geen eieren
40. Men kan geen omelet maken zonder eieren te breken
41. Geld dat stom is, maakt recht wat krom is
42. Voor geld kun je de duivel doen dansen
43. Als het geld op is, is het kopen gedaan
44. Je moet geen goed geld achter slecht geld aangooien
45. "Het is kruis of munt", zei de non en ze trouwde de bankier
46. Als het getij verandert (of: verloopt), verzet men de bakens
47. Goede naam is beter dan goede olie
48. Gras gaat niet harder groeien als je eraan trekt
49. Wanneer je enige gereedschap een hamer is, zie je overal spijkers.
Ook: Als je een hamer bent, zie je overal spijkers
50. Als de ene hand de andere wast, worden ze beide schoon
51. Je bijt niet in de hand die je voedt
52. Die haring braadt niet
53. Hoe hoger het hart, hoe lager de ziel
54. Zo lopen de hazen
55. Of je nu rent als een haas of kruipt als een slak, nieuwjaar blijft op
1 januari
56. Belofte is een hemd der dwazen
57. Het laatste hemd heeft geen zakken. Ook: een doodshemd heeft
geen zakken
58. Men moet zijn hoed niet afnemen, voor men gegroet wordt
59. Die het grootste hoofd heeft, moet de grootste hoed hebben
60. Hoeren en dieven, met geld zijn zij mijn gelieven
61. Hoer en tollenaar zijn onze lieve HEER ook dierbaar
62. Wie een hond wil slaan, vindt altijd wel een stok
63. Komt men over de hond, dan komt men over de staart
64. Dode honden bijten niet (al zien ze lelijk)
65. Wie zich voor hond verhuurt, moet de botten kluiven
66. 't Moet al een ruige hond wezen, die twee nesten warm houden kan
67. Als oude honden blaffen, is het tijd om uit te zien
68. Wie met honden omgaat, krijgt vlooien
69. Het bekomt hem als de hond de knuppel na het stelen van de worst
70. Als honden konden bidden, zou het kluiven regenen
71. Honger is de beste saus
72. Honger is een scherp zwaard
73. Voor honing danst de beer
74. Men vangt meer vliegen met een druppel honing dan met een vat
azijn
75. Wat het huis verliest, brengt het weer terug
76. Wie in een glazen huis woont, moet geen stenen gooien op zijn
buurmans dak
77. De gestadige jager wint
78. Een jatmous van een wijf, maakt de nering stroef en stijf
79. Jong bier moet gisten
80. De kaars uit, de schaamte uit
81. Geen zo kleine sant, of hij wil zijn kaars hebben
82. Iedere heilige komt zijn kaarsje toe
83. Als katjes muizen, mauwen ze niet
84. 't Is gelijk of men van de kat of de kater gebeten wordt (kat of
hond)
85. Waar God een kerk bouwt, bouwt de duivel een café
86. Wie plast tegen de kerk, gaat gevaarlijk te werk
87. Kinderen en dronkaards spreken de waarheid
88. Een kale kip kan nog leggen
89. Een kapotte klok duidt tweemaal daags de juiste tijd aan
90. Die pleit om een koe, geeft er een toe
91. Hij heeft de kok wel horen fluiten, maar weet niet waar de lepel
hangt
92. Honger is de beste kok
93. Veel koks bederven de brij (verzouten)
94.Er is nog nooit een kok gevonden die koken kan voor alle monden
95. Het leven is net een krentenbol, met af en toe een hard stukje
96. Een dag niet gelachen is een dag niet geleefd
97. Om een ladder te beklimmen begin je met de onderste sport
98. Leugens hebben korte benen
99. Liever is een boek
100. Als je alles van tevoren weet, ga je liggen voor je valt
101. Als de maan vol is schijnt ze overal
102. Als het melk regent, staan mijn schotels omgekeerd
103. Menen ligt dicht bij Kortrijk (maar verre van Waregem)
104. Door meten tot weten
105. Meten is weten, gissen is missen
106. Morgen gaat het beter
107. Morgen is er wéér een dag
108. Morgen komt nooit.
109. Men kan niet door een muur lopen, behalve als er een deur in zit
110. Langs de straat van straks komt men aan het huis van nooit
111. Een ongeluk komt te paard en gaat te voet
112. Wie zijn eigen tuintje wiedt, ziet het onkruid van een ander niet
113. Een goede naam is beter dan olie
114. Alleen een piepend wiel krijgt olie
115. Eén druppel olie in de zee zie je niet
116. Wie voor het oortje geboren is, zal tot de stuiver niet geraken
117. Denken moet je aan een paard overlaten, dat heeft een groter
hoofd
118. Paard aan de rand is schakers schand
119. Waar het paard aangebonden is, moet het vreten
120. Witte paarden hebben veel stro nodig
121. De koe van de pastoor eet iedere dag mals gras
122. De pastoor gaat voor en de dominee loopt met hem mee
123. Als de boeren niet meer klagen en de pastoors niet meer vragen,
dan nadert het einde der dagen
124. Wie de pastoor niet eert, wie zijn absolutie riskeert
125. Het puntje van een scherpe pen is 't felste wapen dat ik ken
126. Het puntje van een scherpe pen is 't felste wapen dat ik ken
127. Beter blooie Piet dan dooie Piet
128. In de kleinste potjes zit de beste zalf
129. Goede raad is goud waard
130. Een renegaat is nog erger dan een Turk
131. Rome is ook niet op één dag gebouwd
132. Rome is ook niet op één dag gebouwd, maar brandde wel in een
dag af
133. Een schip op het strand, een baken in zee
134. Als 't schip zinkt, dan zinkt ook de lading
135. Een klein lek doet een groot schip zinken
136. De drager kan het beste zeggen waar de schoen wringt
137. Ware schoonheid zit van binnen
138. Beter van een stad dan van een dorp
139. Zonder strijd, geen overwinning
140. Die de minste tanden hebben, kauwen het meest
141. Beidt Uw tijd, duur Uw uur
142. Komt tijd, komt raad
143. Krijt op tijd
144. Het is de toon die de muziek maakt
145. Elk meent zijn uil een valk te zijn
146. Wat baten kaars en bril, als de uil niet zien (en) wil
147. Beter ermee verlegen, dan erom verlegen
148. Vertrouwen komt te voet en gaat te paard
149. Een spiering is vis als er anders niet is
150. Men vangt meer vliegen met een lepel honing dan met een vat
azijn
151. Zuinigheid met vlijt, bouwt huizen als kastelen
152. Vroege vogels vangen de dikste wormen
153. Een vliegende vogel vangt altijd wat (kraai)
154. Als de dagen gaan lengen, gaat de vorst strengen
155. Wat de vos niet weet, weet de haas ook niet
156. Vrienden in de nood, honderd in een lood
157. Ter wereld is er geen dodelijker venijn, dan vriend te schijnen en
vijand te zijn
158. De vrucht der ervaring rijpt niet aan jonge takken
159. Krakende wagens lopen het langst
160. Als het water zakt, kraakt het ijs
161. Water loopt altijd naar de zee
162. Wie niet werkt, zal niet eten
163. De willekens groeien in de bossen
164. Elke bos stro waait voor de wind
165. Het is een kwade wind die niemand voordeel brengt
166. Zo gewonnen, zo geronnen
167. Als de zon een mestvaalt beschijnt, dan verspreidt deze een
onaangename geur
168. Een zondagse steek houdt geen week
169. Zondags werk is niet sterk
170. Zuinigheid met vlijt bouwt huizen als kastelen
171. Zuivel op zuivel is werk van de duivel (voer)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten