Dictee – dictees [2795]
Vragen en opmerkingen: leentfaarrein@gmail.com
Oefendictee OUD 228, geheel herzien naar situatie 2022
Dictee van de dag (629)
Taalkunde, een onderwerpgerelateerd dictee
1.
Onderwerp en gezegde kunnen door een copula (hulpwerkwoord,
meervoud: copula's of copulae)
verbonden zijn. Een voorbeeld van een affricaat is pf
[puhf].
'Ik bakte brood' betreft geen zwak, maar een half onregelmatig
werkwoord [niet: gebakt, maar gebakken].
De term 'halfsterk' bestaat wel, maar slaat dan op mezzo
forte (afkorting:
m.f. – muziek).
In de oude spelling werden de scherplange e en o steeds dubbel
geschreven (steenen,
boomen). De tweede 'e'
van 'gebeden' is een zachtlange klinker. De 'o' van bijvoorbeeld
'dom' is zachtkort, die van 'kop' scherpkort, althans bij veel
Nederlandssprekenden. De svarabhaktivocaal ['melluk']
heet ook wel woekerklank. Een welgevormde zin is grammaticaal
correct. Is een waarom-vraag stilistisch wel oké (OK)?
2. Her- en ont- zijn prefixen. Het verbum infinitum is de onbepaalde wijs. 'Au' en 'ai' zijn tweeklanken, diftongen [t.o. monoftong]. Er bestaan ook triftongen, zoals die in het van origine Spaanse 'Uruguay'. De usus loquendi is het spraakgebruik, geen spraakgebrek. Topics staan als belangrijkste constituent vooraan in de zin. Tot de toegepaste taalkunde behoren lexicografie [samenstellen van woordenboeken] en vreemdetalenonderwijs. 'Boulevard' is een terugontlening uit het Frans van 'bolwerk'. De tenuis [tee-nuu-wihs] (meervoud: tenues) is de stemloze plofklank. Een klank kan tauto- [van klanken: behorend tot dezelfde lettergreep] en heterosyllabisch [tot verschillende lettergrepen] zijn. Linguïstiek [algemene taalwetenschap] is het vakgebied van taalgeleerden. Waarin verschillen syntaxis [leer van het gebruik van de rede- en zinsdelen, van de woordvoeging en van de zinsbouw] en semantiek [betekenisleer]?
3.
In 'vleermuis' is een 'd' gesyncopeerd [weggelaten
– vledermuis].
Denk maar aan het Middelnederlandse 'vlederen'.
Vleder betekent namelijk: vleugel. 'Broeder' vervangen door 'broer'
is een syncope, een woord met drie verschillende meervoudsvormen. In
'een groot aantal mensen zijn [semantisch
bepaald] gewond' is er sprake van
syllepsis, net zoals in: 'Dikke Dinges was gestorven in zijn Heer en
lits-jumeaux' (dat
laatste heet ook: zeugma). De
stomme 'e' is een sjwa. 'Kinderen' is een stapelvorm. Allerhande is
een soortgetal, dus niet een soort getal. 'IJs' en 'vee' zijn
singularia tantum, 'hersenen' is een plurale tantum. Hoe druk je in
semidirecte rede ['hij
zou maar een kwartier weg zijn, zei hij']
iets over een halfklinker uit? De uitspraak van 'boterhammen'
[geen h]
is een voorbeeld van (interne)
sandhi [gelijk
worden eind- en beginklank]. Wie
kan goed uitleggen, wat een rotacisme [verliezen
--- > verloor] is? Een
neologisme is nieuwvorming.
4. Als 'spelen' 'speulen' wordt, is dat labialisatie [lippenronding]. Metataal betreft taalvormen, waarin over taal gesproken wordt (vergelijk: reflexiviteit). Bij 'toitoi' is sprake van reduplicatie. Reciproque begrippen kunnen voor elkaar in de plaats komen. 'Tis' zeggen voor 'het is' is een geval van proclise (proclisis), enclise (enclisis) treedt op bij: 'daar gaat(-)ie'. De presens is de tegenwoordige tijd, het preteritum de verleden tijd. Ontbolsteren is een privatief [met beroving] werkwoord, -loos is een privatief suffix [dat is een het-woord]. Het Litouws en sommige Limburgse dialecten zijn polytonisch [te moeilijk, zoek maar op].
5. Het plusquamperfectum is de voltooid verleden tijd. De pluralis modestiae (meervoud: pluralia modestiae, pluralissen modestiae) is het bescheidenheidsmeervoud, de pluralis majestatis het majesteitsmeervoud. Toponymie houdt zich met plaatsnamen bezig, antroponymie met persoonsnamen. 'Oog om oog, tand om tand' is een parallelconstructie. Een onvolledige zin is een ellips. 'Tiktak' en 'koekoek' zijn onomatopeeën. Klanknabootsing is onomatopoësis. In 'niemand' zit een paragogische [achteraan toegevoegde] 'd'. Het Oergermaans is het Germaans voor de splitsing in verschillende talen of taalgroepen. 'Neutrum' is een het-woord. De mouilleringstheorie verklaart de umlaut uit de mouillerende werking (daarbij wordt de 'll' palataal uitgesproken als 'lj'' en de 'gn' als 'nj') van de 'j'. Is het masculinum [geslacht] niet feminien?
6.
De liquida (meervoud:
liquidae) is de vloeiklank. Het
ontstaan van 'us' naast ons is een ingveonisme. De 'h' is een
laryngale (van:
larynx) medeklinker. Een
trait-d'union is een koppelteken. Volgens de beginselen van Kollewijn
is kollewijniaans. Het werkwoord ontvlammen is een voorbeeld van een
inchoatief [overgaan
in andere toestand]. Vloe is een
hypercorrecte vorm [net
als koe naar koei], maar niet in
het Hoogduits. Hapaxen komen eenmalig voor, zoals de
'klisjeemannetjes', Koot en Bie.
7. Een glijder is een fricatief. 'Tafelpoot' is een polymorfematisch [geleed] woord. Een frisist is een frisicus en een frisiste een frisica [Friese taalkunde]. Opzoekvraag: wat zijn faux amis, false friends [woorden die dezelfde of bijna dezelfde vorm hebben in twee talen, maar een verschillende betekenis]? Het Farsi is het Perzisch. De langue d'oïl is in de middeleeuwen de taal in Frankrijk boven de Loire, waaruit het moderne Frans is ontstaan. De langue d'oc is het Frans van beneden de Loire, het Occitaans. Etymologie is woordafleidkunde. De 'd' in 'hoenders' is een epenthesis [inlassing klank of lettergreep]. Endogene woorden behoren tot de moedertaal, exogene niet. 'Ambacht' en 'ambt' vormen een doublet [twee woorden, één betekenis].
8. 'Eind goed, al goed' is een voorbeeld van een ellips [onvolledige zin]. Het ontstaan van 'thuis' uit 'tehuis' noemt men elisie [uitstoting klinker]. 'Ervandaan' is een doelaanwijzend bijwoord. De 'ch' in 'schip' en de 'oe' in 'boek' zijn digrafen [2 letters in 1 klank]. In 're-integreren' is sprake van diëresis [breking tweeklank]. Accent aigu (in café), cedille (in Curaçao) en tilde (in mañana) zijn diakritische tekens (enkelvoud: diacriticum). Als 'weder' 'weer' wordt, is dat deletie [wegvallen klank]. Een levend geraamte en droog water zijn een contradictio (meervoud: contradictiones) in adjecto (m.b.t. het bijvoeglijk naamwoord). Opnoteren is een contaminatie (dooreenhalen van betekenisverwante woorden – opschrijven en noteren). 'Vlam' voor 'liefde' is een concreto (meervoud: concreta) pro abstractum. 'Harde feiten' is een collocatie [idiomatische verbinding van twee woorden]. Leger is een collectief (collectivum = verzamelnaam).
9. Taalkundige cognaten [woorden van gelijke afstamming] hebben dezelfde stamboom. 'Tweedracht' is bisyllabisch (tweelettergrepig). Een tussen-s is een bindfoneem. ‘Austronesische talen’ is de nieuwe benaming voor de ‘Maleis-Polynesische talen’. Zijn articulatie was perfect. De Arische talen zijn de Indo-Europese talen. Dentale alveolairen [s, z] worden gevormd met de tong (tegen de tanden). De Altaïsche talen zijn de Turkse, Mongoolse en Toengoezische talen; de verwantschap ertussen is onzeker. De tongpunt-r en de huig-r zijn allofonen [verschillende vormen van een foneem = kleinste klankeenheid]. Een aliënisme is een leenwoord [zoals ausputzer]. Bij aferesis [wegval van letters] ontstaat 't' uit 'het'.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten