zondag 3 juli 2022

2791 Dictee woensdag 06-07-2022 (1) – dictee Dictee van de dag (626)

Dictee – dictees [2791]

Vragen en opmerkingen: leentfaarrein@gmail.com

Oefendictee OUD 231, geheel herzien naar situatie 2022

Dictee van de dag (626)

Het Groot Bargoens Dictee (soms met ondertiteling)

1. Je kunt een achterommetje (onderdoortje) maken (à la de dieren). Bij de studenten is een adje het in één keer leegdrinken (atten!) van het glas (ad fundum), maar in het Bargoens (dieventaal, gielerstaal, argot) is een adje ook een (oom) agent, een glimjas (glimmerik). De stukadoor (plafondwerker) was afgepeigerd (doodop, dodelijk vermoeid) van het stuken (pleisteren, ook: stuccen). Attenoje (kreet van verbazing, meerdere varianten), is hij werkelijk asjeweine (weg, dood, meerdere varianten) gegaan? Azen is twee enen werpen bij het dobbelen, averij oplopen is een geslachtsziekte krijgen. Vader, net uit de bajes (nor, bonenhotel, lik) ontslagen en overigens een baardaap van een vent, liep te baanderen (banjeren), toen de kinderen aan het badderen waren. Er ging twee barendneef (75 cent, niet meer in VD) in een daalder (reken dus maar uit: fl. 1,50 – een knaak is trouwens een rijksdaalder, fl. 2,50). Een brandspinoze(r) is een brandkast, die alleen met een snijbrander te openen is. Een leuningbijter is een baliekluiver.

2. Hij sloeg de fles aan barrels, aan gruzelementen. Er ging twintig bas [van 5 cent] in een piek en een bas [twee] knaken was vijf gulden. Basterdsuiker is cocaïne (als je bevroren bent, ben je daaraan verslaafd) of kristalsuiker. Een beestje was een dubbeltje (beissie, beis is twee – ook, zie eerder: bas). Een bef is een rechter of het vrouwelijk geslachtsdeel (ook: besluit, behoje, eierkorf, emmer of inkomen). Een behojebikker is dus een souteneur. Het befgajes is de rechterlijke macht (gebeft gajes). Met de koude bever(d) heb je koorts. Voor de bijl gaan komt van de balie, het gerecht. Een penis wordt ook kruk (kortjan) genoemd. Met van bil gaan doe je aan coïre, vrijen. De tent (het spul) van Blanus slaat op een negentiende-eeuwse kermisattractie (geen kop-van-jut!). Bruin is Bargoense koffie, bucht Bargoens geld. Wat een bu/ocht: dat is niet te drinken! Een fokse spie is een gouden tientje. Het krakertje [een borrel] kostte een habbekra(t)s en mijn vrouw nam (rood) krentenwater (wijn).

3. De Curaçaoënaar had een grote curaçaoënaar. 'Hou je gedeisd' komt van deizen [zich stil houden]. Met een dajem leg je een eed af. De tram zal spoedig stilhouden. Een denderkit is een danshuis en een diamantgroeve is een juwelierswinkel. Elf is duizend, tja. [Jiddisj, Jiddisch: eleph, Hebreeuws: èlef] Toen ik zwaar eisjedies (dronken) was, is mijn vrouw eisjedies gegaan (zij heeft overspel gepleegd). Met een Engelsman [Engelse sleutel] kun je klusjes doen, maar pas op voor ezelen [hard werken als een ezel], en nog meer voor een ezeltjerijder (een ladelichter). Je moet me geen fibbetjes (leugens) vertellen. Fiedelen is in ABN [Algemeen Beschaafd Nederlands] vioolspelen, op de viool spelen. Dat kostte vroeger een fiets (vijf gulden, twee 'achterwielen').

4. Een filippie was een flap (flab, flep) van tien gulden. Moet je iemand bij de flip nemen [bij de neus nemen, beetnemen], omdat hij flippes [geld] heeft? Dat wil ik niet op mijn foelielat (kerfstok) hebben. Hij deed zijn gaperik [mond] niet open over zijn ganneferij [kleine diefstal]. Zijn reputatie is nu wel naar de gallemieze(n). Een geeltje was een vijfentwintigje [gulden]. Hij had – ondanks zijn mooie gouwenaar (gouden horloge) – geen godskorrel [= niets] om naar de gondelbajes (gondelkit, de schuine gordijnen, het bordeel) te gaan. Hij kan me de bout hachelen (de pot op), Limburg noemen wij Bargoenssprekenden gewoon de groenstraat. Een meid met een handvat [homoseksueel] kan vanzelfsprekend met de handkar gaan [masturberen]. Een heitjespiejijzer is een kwartjesvinder, heit is vijf, een heitje een is kwartje en het heil is de kerk.

5. Een hilversummer is een niet-Jood, die behoort tot de goj (een jid, een Jood, behoort daar wel toe – mv. in GB: gojem, gojiem, in VD: gojim, gojims). Hij logeerde in hotel de Houten Lepel (hotel Bellevue, de nor). Hij had drie jantjes (drie jaar cel) gekregen, gelukkig geen kerstboom (een jaar tuchthuis). Een joet was een tientje [gulden]. De Kaap is de benaming voor Katendrecht als rosse buurt in Rotterdam [uiteraard ook: Kaap de Goede Hoop]. Hij liet de kakelaar (de advocaat) op zijn kakement (bakkes, gezicht) vallen. De kamertjesklant (onderduiker) genoot van zijn kapitein-luitenant (een kopstoot, een borrel met een glas bier). Hij was nog lang niet kassie-zes (dood). Hij hielp me voor een keutel en drie knikkers (een kleinigheid, een habbekra(t)s), maar werd al snel daarna gehaald door Kille Kobus (de dood). Hij had kletspatet (hoofdzeer) en werd bijgestaan door de zwarte kip (geestelijke, pastoor) vlak bij de knekelmijn (het kerkhof).

6. Een langnek is een gans en de lat los hebben is krediet hebben. Een linkmiegel (linkmichel – zelfde uitspraak) is een linkerd. Lou loene, hij had geen cent te makken, de lorrenbaal (armoedzaaier). Majem is water en majemen dus wateren. Op marode gaan is gaan pierewaaien, maar in de marode zitten is aan lagerwal zijn. Een mattenklopper was een gouden tientje. Hij gaf me een mekajem, een oplawaai. Ben je nou helemaal mesjogge (meerdere varianten)? De miegtiejijs is het urinoir. Hij woont in Groot-Mokum, dat onderdeel is van mokum en mediene (stad en platteland).

7. Zijn tante woont in Klein-Mokum [Rotterdam – mokum = stad,
Groot-Mokum = Amsterdam
]. Probeer niet aan zijn mokkel [meisje, geliefde] te komen! Wat was zij een moot (stuk), zeg. Als hij in de nachtploeg [op inbraak uit] zit, moet hij oppassen voor de nachtuil [nachtwaker]. Negerzweet is een beledigende aanduiding van koffie. Hij schaamde zich de nieges [zeer], dat zijn nepschore [oplichtingsgoederen] getraceerd was. Met een nijf [mes] kun je iemand nifteren [doden]. Nolijeheine [uitroep van verbazing], daar sloeg de caissière (kassière) weer aan het okketaaien [te weinig geld terug bij afrekenen]. Brabant is het oliekontenland, vol met oliekonten (Brabantse boeren). Ome Gevert is dood, ome Hebbert leeft nog en mijn oom Tom zit in Ome Kolenbrander [de gevangenis] wegens pafferikmisbruik [vuurwapen, revolver].

8. De panas is de lommerd, het pakhuis de gevangenis, de palmer en de pajot (als hij tussen Zenne en Dender vandaan komt, is hij een Pajot) de soldaat, een pageintje een aardigheidje, pages van iets zijn is er pagud (bang) voor zijn. De dief werd pekaan gemaakt [gearresteerd]. Pernoze mannen [van het vak, dieven] behoren tot de penoze [onderwereld] en komen vaak in de petoet [cel, gevangenis]. Het kleine piechempie (piechempje = dwaas, onmogelijk mens, Jood) kon door het wc-raampje naar binnen. De klant werd door de cafébaas gepiepeld [belazerd]. Een pitmop is een groot glas cognac. Een platvink [portemonnee, portefeuille] kun je rollen. We gingen haastig pleitheine (pleite, pleiter), we namen de pleitvaart [weg]. Bij spiegel- of porseleinrijden (porselein rijden in de taxi) heb je een vrijlustig vrachtje aan boord.

9. Hij had een gekrulde pots [snor, knevel] en een goed gevuld prentenboek [portefeuille]. Ze hadden toch wel ontzag voor de prinserij [politie en justitie] en de prinsemarij ((bereden) politie). Alsjeblieft (alstublieft), heb rachmones (medelijden) met mij! Krijg trouwens de rambam [verrek maar] (of werk je het rambam = een ongeluk). De winkelvoorraad werd verramsjt [tegen afbraakprijzen verkopen]. Loop nou gauw naar de ratsmodee [naar de bliksem]! Rats, kuch en bonen [= ratjetoe], dat is het soldatendiner. De reetkever en de reetroeier [beide: homo, beledigend] waren aan het roeiepoetsen [onaneren], waarbij ze hun roer [penis] recht hielden. Ze waren aan het rojemen [spieden] en aten roggeteunis [roggebrood, ook met krenten]. Ze waren kampioen ruften [winden, scheten] laten. Hij deed geen tukje [dutje], maar zat een rukje [gevangenisstraf] uit. Hij wist van zijn santé niet af [was zich nergens van bewust], toen hij een saffie (saffijntje, saffiaantje, sassie) opstak. Wil je er echt geen sassem (suiker) in?

10. Zijn schiebaart [geschonden gelaat] zag er niet uit. De schlemiel van het stel was op de schobberdebonk (op de bonnefooi) gekomen. Ik heb schrans (schriebes, schrooi, schroei = honger). Ik heb daar geen seigel (sjoege, sjoechem = verstand) van. Is dat sjanken [trouwen] sjalet gezet [op losse schroeven]? Dan hoeft de sjampoepel [champagne] niet koud te staan en kunnen we gewoon sjappie hendele mendele [hutspot] eten. Hij was een echte slamassel (slemassel, pechvogel), want hij verloor zijn slang (horlogeketting). Geef hem daarom maar een lekker bakkie slemp (koffie). Een sloper is een looddief. Hou je snaaiem [mond] dicht! Een souger [koopman, scharrelaar] is een behoorlijk rare kwibus.

11. Een sperwer (spits = paraplu) zet je op om het droog te houden. Hij zat te spinzen [zoeken, speuren, vlassen] op gewin. Als je stottert, betaal je met (in) termijnen. Hij verpafte zijn strootje (sigaar). Met dat stuk wil ik wel wat. (Witte) suiker is cocaïne en bruine suiker heroïne. Een tikker is een horloge, timtim is zilver en een timtimmer is een zilversmid. Een trapper is een paard, een tortelkit een bordeel, de toges is je achterste en de tofes de gevangenis. Een
tinus-aan-de-rekstok is een kruisbeeld. Gooi maar weg, het is allemaal triefel (troep, rotzooi). De heer S. te V. had inmiddels al een tuintje op zijn buik [begraven zijn]. Bij het sjacheren [bedrieglijke handel drijven] van de armoedzaaiers onder elkaar viel er heel wat te vermontevioleparken [van armoedzaaiers onder elkaar: sjacheren].

12. Er waren meerdere waalredders (niet meer in VD: iemand van het havenpersoneel). Een weggie is een manusje-van-alles. Een bij- of wijgoochem is een waanwijs persoon. Een winkelhaak is een bochel. Witsel is morfine en een wout is een politieagent. We lieten de bewijsstukken zakken (gooiden ze in het water). Zitjes pezen is stoelenmatten. Het zonnetje, de dievenlantaarn, kostte twee zwaantjes (22 stuivers, 2 als gestileerd zwaantje, fl 1,10). Een zwijntje is een gestolen fiets, dus de zwijnenjacht is … en een zwijntjesjager is … Een zielenzalver is een priester en een zitterik is een stoel. Dertig zonnen reeds draaiden mij boven het hoofd (ik was al dertig jaar). Een zoutkrabber is een zeeschip en een zwartje is onder andere koffie zonder melk. Het edelvolk omvat de beroepsdieven. Een erwtje ten slotte is een elektrische bel.

 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten