Dictee – dictees [2902]
Vragen en opmerkingen: leentfaarrein@gmail.com
Oefendictee OUD 165, geheel herzien naar situatie 2022
Dictee van de dag (692)
1. De kaneelboom heet ook wel kaneellaurier. Hij liep om gist en kaneelwater [beuzelwerk doen, van het kastje naar de muur gestuurd worden]. Het had iets van kaneel, het was kanelig. De hip(p)ocras [alleen in VD] is de kaneelwijn. Kijk ze eens lekker kanen [smullen] van die kanenkoek [samengeperste kanen voor honden en varkens]!
2. Een kangoeroebal is een skippybal. Sommige ouders kangoeroeën, het gaat dan om het huid-op-huidcontact, met hun kleine kinderen. Hou(d) je kanis [mond: zwijg]! De kanji is een Japanse schriftsoort en de kankantri is de wilde kapokboom. Een carcinoom is een kwaadaardig kankergezwel, een oncoloog is een kankerspecialist. Sommige stoffen zijn carcinogeen (kankerverwekkend).
3. Kannengeluk is het onderste uit de kan, een omen [goed voorteken] voor trouwlustigen. De gewestelijke kanneberg (niet meer in VD) is de veenbes. Kannetjes zijn rozenbottels. Hij kanode en zij had al gekanood. Kannetjeskruid is nepent (nepenthes). Kanondoof is stokdoof. Een kanonikale prebende, dat zijn de inkomsten van een kanunnik.
4. Kanopolo is waterpolo van vijf tegen vijf, waarbij je droog blijft. De kans om met twee dobbelstenen samen zeven ogen te gooien is zes zesendertigste of een zesde. De kanselarijletter (cancelleresca) werd gebruikt in het zestiende-eeuwse gotische handschrift. Een kanselbloempje [wonderlijke beeldspraak in een kanselrede] groeit niet. De ijzeren kanselier, dat was Bismarck. Een lijfrenteverzekering is een aleatoir contract, een kansovereenkomst [afhankelijk van wel of niet in leven zijn]. Een apostil(le) is een kantbeschikking of een brief van een ambtenaar. De muurbekroning bestond uit kantelen (transen). Een kantele [halsloze citer] wordt gebruikt in de Scandinavische volksmuziek. De kantianisten volgen Kant. Canticum en kantiek [geestelijk loflied] zijn synoniemen, net als can(ne)tille en kantielje [met goud]. De studente haalde haar kandjes maar kantje boord. Een kantjil is een dwerghert. Kantonnale rechtspraak vind je in Zwitserland. Ook de kantonrechter-plaatsvervanger kan de ABC-formule (kantonrechtersformule) hanteren.
5. De kanunnikessen van het Heilig Graf zijn kloosterzusters. Kaolien is porseleinaarde.
6. De kaon is het elementaire deeltje K-meson. Die huizen zijn twee onder een kap en vormen dus een twee-onder-een-kapwoning. Ze droeg een kap, een capuchon. Bij de essayeurs is de kapel een cupel [schaaltje, bekertje]. Hij bidt in alle kapelletjes een onzevader [deed alle herbergen aan]. De lamp hing behoorlijk scheef [geldgebrek].
7. De goedsul diende onder kapitein Rondhemd [zat onder de pantoffel]. De kapitein-Chinees en de kapitein-ingenieur verdienden ongeveer evenveel. Hij wilde een stem in het kapittel hebben en las een chapiter [hoofdstuk] voor. Staat er op het woord 'circonflexe' ('circumflex') een dakje? Nee. Een ander woord voor kalotje is toque [mutsje van r.-k. bisschoppen]. Klopt dat laatste eigenlijk wel?
8. Ella had van de kapittelstok gelikt [zich zwanger laten maken]. De oude maestro ging kapoeres (kapoerewiet – dood). De kapo [gevangene WO II Duits concentratiekamp – van: Kamppolizei] was niet populair en leed aan het kaposisarcoom [vorm van huidkanker]. Hij kon veel geld stukslaan en zag de golven stukslaan tegen de rotsen. Kappa is oké bij zendamateurs. Vastkokende aardappelen zijn juist niet kruimig.
9. Het jarenzeventigkapsel stond hem goed. Volgens het (Het) Groene Boekje is alleen kapsones [VD ook: kapsjones] goed geschreven. In Jansens tegoed werd vijftig euro goedgeschreven, gecrediteerd. Hij heeft zijn brandweerpet aan de kapstok gehangen. De kapucijner en de kapucines (kapucijnse) leefden nog lang en gelukkig, zij het niet samen. Een tilbury [tweewielig rijtuig] is ook maar een kar. De kapjesmorielje is een zakjeszwam – is dat ook een paddenstoel?, de karabijn is een vuurwapen, een karabiner is een karabijnhaak en een karabinier ten slotte is een cavalerist.
10. Onder de comtoiseklok aten ze kanteloeps (ook: kantaloeps – soort van meloen). De karbouw [tamme buffel] had niets met carrosseriebouw [karbouw] van doen. De karbovanets was als Oekraïense munt de voorloper van de grivn(y)a (hryvnja). De camerlengo of kardinaal-kamerling is voorzitter van de Apostolische Kamer (Kerk van Rome). In de Karelroman komt die Karelstad veelvuldig voor. De karmeliet en karmelietes ventten vroeger veel eau des carmes [karmelietenwater] uit.
11. De Karmijn de Sonnaville is een winterappel. Het karmijn als kleurstof heet ook wel cochenille.
12. Karmil (niet meer in VD) is de volksnaam van de gewone huttentut. Drink je straks karnemelk of zoetemelk?
13. Een karolijntje (karlijntje – vrouwenkapje) kun je gewestelijk dragen. Dat kun je niet onder het karpet [vloerkleed] vegen!
14. Karsaai was een soort van grof gekeperd laken. Kart en gocart zijn beide een skelter.
15.
Karteren is in kaart brengen. Een kartouw is een zwaar kanon. Een
klooster van kartuizers, een kartuizerklooster, heet ook wel certosa
(chartreuse).
Een karyocyt [grote
cel in beenmerg] maakt
bloedplaatjes. Karyofylleen (humuleen)
is een reukstof. Hij was een kerel als Kas. Kaseko is dansmuziek. In
ondertrouw sta [ook:
hang] je in het kasje,
je kunt kasje zes spelen [kasje
gooien, kasje zes: alle dobbelspelen]
en je kunt iemand kasje zes slaan [neer-
of zelfs doodslaan] of
kassie-zes
maken, afmaken dus. De kaskoe komt van cashcow, de kasstroom is de
cashflow en de jammerkast is het draaiorgel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten