dinsdag 10 mei 2022

2712 Dictee vrijdag 13-05-2022 (1) – dictee Dictee van de dag (572)

Dictee – dictees [2712]

Vragen en opmerkingen: leentfaarrein@gmail.com

Oefendictee OUD 285, geheel herzien naar situatie 2022

Dictee van de dag (572)

Zo x als een y (1)

1. Zo glad (gewestelijk ook: mager) als een aal. Zo zwaar als een aambeeld. Zweten als een aandrager (ook: aanspreker). Trots als een (ouwe) aap. Spreken als een a-b-boek (gewestelijk). Spreken (liegen) als een advocaat. Schrijven (rekenen) als een advocaat (gewestelijk). Liegen als een almanak. Lopen als een haas. Zo vet als een Spaans anker. Zo rond als een appel. Zien als een arend. Zo arm als een kerkmuis (als Job). Zo geschikt voor iets als een ezel tot het bespelen van een lier (asinus ad lyram). Een vrouw zonder man is als een vis zonder fiets (A woman without a man is like a fish without a bicycle). Het zo druk hebben als een klein baasje.

2. De babinskireflex doet iets met de tenen. Dat voelt aan als een warm bad. Een vuur als een baken. Een kop als een bakerton. Zakken als een baksteen. Een mond als een bakkersoven (bakoven, kalkoven). Wegen (zinken) als een baksteen. Iets of iemand laten vallen als een baksteen. Balen als een stekker (stier). Leeglopen als een ballon. Zo krom als een banaan. Zo bang als een wezel. Dampen (roken) als een baviaan. Zitten (roerloos) als een beeld. Zo koud (wit) als een beeld. Sterk als een beer. Zo vet als een beer (gewestelijk). Een bek (mond) als een hooischuur. Een kleur als een bellefleur. Praten als een beo (papegaai). Beven als een riet (een juffershondje).

3. Tieren (schreeuwen, tekeergaan) als een bezetene. Bibberen (beven) als een juffershondje (van angst). Liegen als een bidprentje. Zo rood als een kroot. Zo glad (hard) als een bikkel. Zo kaal als een biljartbal. Zo groen als een biljartlaken. Blazen (sissen) als een slang. Veranderen (omkeren, omdraaien) als een blad aan de boom. Zo blauw als een Maleier [dronken]. Zo bleek (wit) als een doek. Zo blij als een kind (een engeltje, een hondje met zeven staarten). Bloeden als een rund, een kalf, een meelzak. Neervallen (slapen) als een blok. Blozen als een tomaat. Aflopen als een bobijn [vlug en vlot vertellen of praten]. Zich als een aal (slang) in allerlei bochten wringen. Zitten als een boeddha [= beeld van Boeddha, Boeddhabeeld].

4. Een kleur (kop) als een boei. Spreken als een boek. Lachen als een boer die kiespijn heeft. Stinken als een bok. Zo stijf (geil) als een bok. Springen als een bok. Hij droogt uit als een Harderwijker bokking. Een weg als een bolbaan. Als een bom uit de lucht komen vallen (inslaan). Zo stijf als een bonenstaak (denk aan bulletje en bonenstaak, niet de stripserie – daar vero: Bonestaak). Een waarheid als een koe. Een kerel (een vent) als een boom. Zo stijf als een boom (lopen). Stevig als een boom. Zo koud als een botje (hadden we het bij het botje-bij-botje). Zo helder (schoon) als een brand(je). Branden als olie (een lier). Zo mager als een brandhout. Gesloten (is hij) als een brandkast.

5. Zo dicht als een brief. Als een kat om de hete brij (heen) draaien. Zo brutaal als de beul (van Haarlem). Zo brutaal als een mus. Een buik als een burgemeester. Een kop als een bul. Stinken als een bunzing. Sluiten (kloppen) als een bus. Kloppen als een zwerende vinger. Dat ligt mij als een centenaarslast op de borst [dat beklemt mij]. Rond als een cirkel. Zo geel als een citroen. Wegwerpen als een uitgeknepen citroen. Zo zuur als een citroen. Vervliegen als een damp. Zo vet als een das, zweten (slapen) als een das. Een sfeer als een klamme (natte, verstikkende) deken. Sluiten als een deksel op de pot. Eten als een delver (dijker). Zo slank als een den. Zo dicht als een pot.

6. De dood komt als een dief in de nacht. 'm Knijpen als een ouwe dief. Dat staat als een dijk. Zo bleek als een dode. Een leven maken als een oordeel. Eten als een dokwerker. Zo dol als een stier. Wegrennen als een dolle. Zo dom als een ezel, als 't kalfke Mozes, als het achtereind van een koe (varken, etc.), als het paard van Christus (en dat was nog een ezel of ezelin). Domineren als een aal in de tobbe. Dat trof als een donderslag (bij heldere hemel). Overgaan als een dondervlaag. Een gezicht als een donderwolk. Zo dood als een pier. Zo bang als de dood. Zo koud (bleek) als een dode. Zo doof als een kwartel (een pot). Doorboren als een zeef. Dorst als een paard. Vloeken (zo dronken) als een dragonder. Draven als een paard. Drinken als een tempelier, een beest, een koe, een snoek, een spons enz. Als een vis op het droge.

7. Als een vis in het water. Zo dronken als een tol, een katrol, een snip, duizend man etc. Zo duf als een konijn. Zo grijs (onnozel, zacht(aardig)) als een duif. Tekeergaan als een duivel in een wijwatervat (als een bezetene). Zo dun als een meiblaadje, een lovertje. Zwemmen als een eend. Als een eend naar (het) onweer kijken. Zo vol als een ei. Zo groot als een eiland. Een zoentje zonder baard is (als) een eitje zonder zout. Zo mager als een ellenstok. Zo scherp als een els. Spreken als een engel en doen als een bengel. Als een engel uit de hemel komen. Zo rein als een engel. Trillen als een espenblad (beven als een riet). Eten als een wolf.

8. Branden als een fakkel. Zo nat als een feil [= dweil]. Een figuur (als een deur) slaan. Uit zijn as herrijzen als een feniks. Floppen [mislukken] als een baksteen. Hij kent Frans als een koe Spaans. Zo mager als een fret. Hij is er gezien als een rotte appel bij een fruitvrouw. Tekeergaan als een furie. Trots als een pauw. Werken als een galeislaaf. Als een koe in een gangetje. Lopen als een (vette) gans. Gapen als een oester. Zo mager (stoned) als een garnaal. Hersens hebben als een garnaal. Hij is zo dicht als een gatenpetiel [gatenpateel = vergiet; gatenbetiel: hij kan niets verzwijgen, flapt er alles uit]. Zo gebonden als een hond aan zijn hok. Zo gedwee als een lam. Zo geel als goud (saffraan). Hij is zo geheimzinnig [gesloten, achterhoudend] als een commies van staat.

9. Een geheugen als een garnaal (olifant, ijzeren pot). Een geheugen als een kluis (brandkast). Lachen als een geit die uit de stad gaat. Zo gek als een (looien) deur. Zo blij als een gek. Het is zoveel waard als een gek ervoor geven wil. Gesloten als het graf. Hij is getuigd als een Portugees schip. Hij heeft een geweten zo groot als een hooischuur; door zijn geweten kan wel een koets met vier paarden rondrijden. Gezond als een vis. Een figuur slaan (afgaan) als een gieter. Dronken als een gieter. Gillen als een varken dat gekeeld wordt, als een speenvarken. Glimmen als een spiegel. Iemand als een halve god vereren.

10. Staan kijken als een uil voor een gootgat. Blinken als een goudhaantje. Zo gram [fel, hardvochtig] als een leeuw. Zo zwart als een haal (als roet). Zo fijn als een haar. Zo bang als een haas. Hij is zo lomp als een halfhout [stuk hout, gekloofde boomstam]. Hamastan is de benaming voor Palestina, beschouwd als een islamitische republiek. Zo hard als steen, ijzer, staal, een spijker, een kei, een diamant. Zo droog, zo mager als een haring. Als haringen in een ton zitten. Zo stijf als een hark. Dat sluit als een haspel in een zak. Leven als een heer. Zijn hart is zo klein als een hazelnoot. Heibeien als een viswijf. Leven als een heiduk [haiduk, Hongaarse soldaat]. Zo kwaad als een hekken [spinnijdig; hekken = zeker hek]. De weg naar de hel is geplaveid met goede voornemens. Zo zuur als een hengst. Vereren als een held.

11. Hijgen als een postpaard. Zo vlug als een hinde. Zo fris als een hoentje. Hij lacht als een boer die een hoefijzer vindt. Kijken als een hoenderdief. Zo krom (recht) als een hoepel. Een hoer als een paard. Huilen als een hofhond. Hollandistan is Nederland voorgesteld als een islamitisch land. Zo dartel (moe, ziek) als een hond. Honger als een paard. Een hoofd als een boei, als een ijzeren pot. Stinken als een hout. Zo mager als een hout (lat). Hovaardig als een pauw. Huilen als een kind. Een huis als een kasteel (paleis). Dat staat vast als een huis. Zich gedragen als een goed huisvader. Inslaan als een bom. Instorten als een kaartenhuis(je). Passen als een oude jas. Vloeken als een kaaiwerker [kade].

12. Zo kaal als een luis (de neten, een kerkmuis, de mieren, de rot). Zo recht als een kaars. Springen als een kakkerlak. Zuipen als een kalenderbroeder [vereniging van geestelijken en leken]. Dartel zijn, huppelen als een kalf. Zo dom, onnozel, als een kalf. Zo wit (bleek) als een kalken muur. Zo kalm als een zalm. Zo doof, vol, geladen, dronken als een kanon. Dronken, zuipen, vloeken als een kartouw [zeker kanon]. Werken als een karrenpaard. Een neus als een kapstok. Zo vlug, lenig, vals, misselijk en nat als een kat.

 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten