Dictee – dictees [3408]
Vragen en opmerkingen: leentfaarrein@gmail.com
Oefendictee dec 2019 (1), geheel herzien naar situatie 2023
Dictee van de dag (1035)
1. Hij
verloor de weddenschap over de
weddeschaal. Toen hij met de wedge
[ijzeren golfclub] meteen doel trof,
verdiende hij een vermogen: een wedgwoodservies.
Rappen is zingzeggen en appen
is whappen
[3 x
èh,
whatsappen met WhatsApp].
Komen in deze whodunits [detective] nog
namen voor uit de who's who [lijst bekende
personen]? O, bedoel je een wie-met-wietje? Nee,
dat is: wie doet het met wie, relatie. Zoeken op *wijdopen*
levert op: wijdbeens staan, lopen(!).
Niet reproduceerbaar! Een yuko kom je
tegen bij judo [laagste score, lager dan een
waza-ari]. De legering zamak
bestaat uit zink, aluminium,
magnesium en koper.
Een Pietje bedroefd is een zevend'halfje [NB =
6,5 stuivers], een oude zilveren munt, t.w. 1/8 van een
Zeeuwse rijksdaalder, die 52 stuivers deed. Ook: Bargoens: 32½ cent.
Klopt: 52 stuivers = 52 x 5 = 260 cent, gedeeld door 8 is 260/8 =
130/4 = 65/2 = 32,5 cent. Dat schrijf je vast fout: verticuteerhark.
2. Met *knikker*: iemand eruit knikkeren [afkegelen], de knikker er uitknikkeren (uit het putje), in 't ootje (kringetje) knikkeren = ootjeknikkeren, radiootje schrijf je met twee o'tjes, een knikker is ook een jaknikker = een jabroer, een ertsknikker is een pellet, een bolletje ijzererts, die man heeft een kale knikker, een keutel en drie knikkers is een kleinigheid (ook: een scheet en drie/acht knikkers), een habbekrats, er is klei (stront) aan de knikker, albast, allebas, basje (albasten knikker – ook: alikas), bakker = (op)stuiter, grote knikker [ook: bastaard, bonket, ket], blinkerd (gebakken en verglaasde knikker), daai, klits, erwtenkannetje [met erwt of knikker erin], hoerenbakkerd (niet zuiver ronde knikker), (slijp)kogel (stalen knikker), koel ((knikker)kuiltje = kuuk, kuulk, loch), kuis (stenen knikker), lavoor (van glas, porselein), marbel, marmel, merbel, mexicaantje (zekere gekleurde knikker), de ausputzer werd omgeknikkerd, onderzeeër (aardappel die slechts enkele 'knikkers' nalaat), spelen voor het (on)echie, gaat het door de roeper [mond], het komt ook door de poeper, ‘uit houwens' bij het knikkeren is voor het echie en een opzetje of uppie bij het knikkeren is een soort snoepcent (als je blut was - kreeg je die zogenaamd - bij een spelletje, waarbij om centen werd gespeeld, niet in VD).
3.
[Onderstreepte
zijn invulwoorden]. Met handen vol
CFA-franken-Centraal – hier is dus niet bedoeld de CFA-frank
BEAC maar de dito BCEAO – heeft die Centrafikaanse
en zwart-Afrikaanse niet-onbemiddelde en zeker
niet doorsnee-Guinee-Bissauer een vals nansenpaspoort
[personen
zonder nationaliteit, nansenpas]
geconquesteerd
[veroveren].
Een c.s.q.n., een conditio sine qua non, was wel dat
hij enkele weedtasjes [ook: wiettasjes]
mee zou nemen naar beoogd droomland Utopia. Hij zou later de
boot in gaan,
toen die somptueuze
[weelderige]
kleinodiën
[kleinoden,
klein kostbaar kunstvoorwerp]
aan amotie [ontvreemding]
ten offer vielen. Hij was trouwens letterlijk
het schip ingegaan aan de Slavenkust
[tussen
de Goudkust en de delta van de Niger].
4. De
monniken [uh]
werden afgeleid door hinnikende [uh]
paarden, toen zij naar het batikken [ih]
zaten te kijken. Hij was een strenggelovige refo [reformatorische]
refo [reformatorische christen], zij een
streng gereformeerde grefo [gereformeerde],
tevens eva [evangelische jongere]. Zij,
dochter van moeder Eva, was de ware eva voor hem. Met *coc*: ascocarp
(vruchtlichaam zakjeszwammen, basidiocarp:
steeltjeszwammen), het COC
[vroeger: Cultuur-
en Ontspanningscentrum,
homobeweging] , cocaïne = coke = coca = coco, een cocakauwer
of coquero, een cocasse [zot, koddig]
kokette (coquette), een coccejaan
(Coccejus, Johannes Coch 2025, niet: koksiaan,
Hendrik de Cock), coccidiose (coccidiosis,
hoenderziekte), coccine en coccinine (verfstoffen),
coccus (kogelbacterie, mv. cocci),
cochenilline-inkt (van de schildluis),
cochenilline (karmijnzuur), cochlea
(menselijk slakkenhuis),
cockaynesyndroom (snel verouderen),
cockpit, Cockney(dialect),
rococoachtig,
art-decocollier [art deco],
gincocktail, gin-tonic, krabcocktail, cockteaser (vrouw
die man opgeilt), cockring (penisring),
coco (papegaai), cocoonen (vrije
tijd in huiselijke kring doorbrengen), cocotte (prostituee,
ook: vuurvaste schotel) en cocu (bedrogen
man, hoorndager).
5. Verder: crambe bis cocta, crambe repetita, crambe recocta: oude koek, opgewarmde kost, decoct(um) = afkooksel, dktp-cocktail (difterie, kinkhoest, tetanus en polio), echinococcus (blaasworm), cramignon (dans), glycocol (glycine), loco citato = ter aangehaalder plaatse – t.a.p. –, afkorting l.c., loc. cit., ook: citato loco, lococontract (levering ter plaatse), micrococcus = microkok (kookt niet ...), molotovcocktail, narcocratie (narcostaat), NVIH-COC (huidige naam vroegere COC = Cultuur en Ontspanningscentrum – NVIH = Nederlandse Vereniging tot Integratie van Homoseksualiteit), picocel (gsm-cel met een diameter tot enkele tientallen meters rond het basisstation, m.n. in bedrijven en kantoren), precociteit (vroegrijpheid), ricocheren, ricochet en ricochetteren [afkaatsing van een projectiel tegen de grond of een watervlakte], sacoche (+ n, tas), silicocement [met kiezelzand vermalen portlandcement], varicocele (vaa-rie-koo-see-luh – zakaderbreuk), rococo-interieur, nolococktail (no/low alcohol) en cocastreek [verbouw cocaïne].
6. Het Bijbelboek Genesis [eerste boek van Mozes, Gen., Gn.] bracht me ertoe eens op *genes* te zoeken. Dan vind je ook: ingenesteld raken en een geneste subroutine, lus [in computerprogramma's] of matrix [in de wiskunde]. Verder: genese (genesis) = ontstaan, wording, schepping, achtervoegsel: -genesis, -genese of -genie, (on)geneselijk = (on)geneeslijk. Ook (een selectie): abiogenesis [abiogenese, autogenese = ontstaan leven uit niet-levende materie], ook: zelfwording (uit niet-levende substantie), agenesie (niet ontwikkelen van ledematen, tanden, kiezen), angiog. (bloedvaten, g. = verder genese), antropog. (de mens, menswording), biog. (levende organismen), biothermog. (warmte door levende wezens), carcinog. (cellen die afsterven), Diogenes (die van de ton), dysg. (slechte orgaanontwikkeling), embryog., fylog. (cladisme: ontwikkeling van de soort), gametog. (vorming gameten = geslachtscel), gamog. (geslachtelijke voortplanting, antoniem: agamie), hematog. (bloed), legenestsyndroom(!), oög. (ovog. – eicelvorming), orthog. (evolutie volgens voorbeschikking, onafhankelijk van natuurlijke selectie), osteog. (onvoldoende botvorming) en pathog. (ontstaan ziekte).
7. Een Sint-Genesius-Rodenaar woont in Sint-Genesius-Rode. Verder: parthog. (voortplanting zonder bevruchting), plooiingstektog. (= orog.: gebergtevorming via plooien in aardkorst), psychog. (de ziel), pyrog. (vuur), rizog. (zekere plantcellen --- > wortels) en thermog. (warmteontwikkeling). Een parc vaccinogène is een koepokinrichting. Denk ook aan een nest schalen (meerdere nestschalen dus, een ‘schalennest’)! De listeria [bacterie] veroorzaakt listeriose [een infectieziekte]. Hoornvee kan de maaiziekte hebben (maden tussen vet en vlees op de rug). De Griekse christenen kennen nog de juliaanse kalender (loopt achter: 12 dagen verschil met onze gregoriaanse), genoemd naar Julius Caesar en ontwikkeld door de sterrenkundige Sosigenes.
8. Uit de
baaierd, de chaos, is de wereld volgens het Bijbelboek Genesis
geschapen. Met *idee* (een selectie): de
idee (filosofie), het idee, de ideeën,
ideëel. ideeëloos, ideeënarmoede, idee-fixe (dwangvoorstelling),
idée reçue (algemeen aanvaard), idées
de derrière la tête [Blaise Pascal – uit
achtergrond bewustzijn], ideetje, irideeën
(lissenfamilie), orchideeënkas,
kooldioxide-emissie,
piramide-entree,
reuze-idee, weide-erts, fideel,
godsidee, hallekidee, ideoloog, ze was gedecideerd,
geen (flauw) idee!, mijn idee!, een
ideetje (schijntje) zout, zij kandideert
zich, mwah, dat was het dan: allemaal zo oud als de weg naar
Kralingen dus. Gezocht op *mchr*: alarmchromograaf (alarmhorloge),
naamchristen (schijnchristen) en
stamboomchristendemocraat (in navolging van
(voor)ouders).
Op *pchr* alleen diepchristelijk. Op *bchr*: subchronisch (subacuut),
op *dchr*: loodchromaat, mondchristen, oudchristelijk, op *fchr*
hofchronist, op *gchr* dunnelaagchromatografie, vroegchristelijk, op
*kchr* doorbraakchristen, op *lchr*: gelchromatografie, nikkelchroom,
pulchrum (het schone) en pulchri studio
(uit liefde tot het schone), met *nchr*:
veel met synchroon, bornagain christen, n.Chr.
= n.C. = na
Christus,
A.C., anno Christi,
met *rchr*: allerchristelijkst [niet-specifiek - zie
***** verderop], anima naturaliter christiania =
de van nature christelijke ziel, met *schr*: te veel om op te noemen,
met *tchr*: feestchristen, herfstchrysant, matchracen,
stretchrokje(!),
prot.-chr.
= p.-c. –
protestants-christelijk,
op *vchr*: v.Chr.
= v.C. – voor
Christus =
BC (before
Christ),
op *xchr*: rex christianissimus = Zijne Allerchristelijkste Majesteit
(***** voormalige
titel van de Franse koningen, door paus Paulus II in 1469 aan
Lodewijk XI verleend),
X-chromosomaal en X- en Y-chromosoom
(vergeet het
fragiele-X-syndroom – bij mannen
verstandelijke handicap, etc. – daarbij niet!),
orthodox-christelijk(e), met *ychr*:
polychromatisch (polychroom, veelkleurig),
psychofriel (koudeminnend). Ook de
blobvis (diepzee) kwam nog
voorbijzwemmen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten