(On)bekende woorden
Weerbruiloft
Zou een weerbruiloft met het weer te maken hebben? Vast niet. Het zal wel iets met 'weder' of 'terug' te maken hebben. Wat een bruiloft is, weet eenieder. Van Dale zegt het zo: feest van een huwelijksvoltrekking of althans in de bruidsdagen gevierd, synoniem: trouwfeest. Ook de etymologie (tak van de taalwetenschap die de oorsprong en de geschiedenis van de woorden opspoort, synoniem: woordafleidkunde) vermeldt Van Dale: 'bruiloft' komt van 'bruid' + 'lopen – bruidsloop dus eigenlijk, het afhalen van de bruid. Op zo'n feest gebeurt van alles, maar in dit verband moeten we vooral denken aan een bruiloftsmaal. Tegenwoordig is er ook vaak een receptie, maar de belangrijkste gasten mogen aanzitten aan het bruiloftsmaal. En dan zijn we waar we wezen moeten: voor wat hoort wat, en let er dus voortaan op, al bent u dat vast niet (meer) gewend, u hoort het jonge bruidspaar te gelegener tijd uit te nodigen voor een 'tegendiner'. En dan is het kringetje rond. Van Dale zegt over 'weerbruiloft': maaltijd aan jonggetrouwden gegeven, wier bruiloft men bijgewoond heeft. Zo, dat is ook weer opgehelderd.
Dolfijn of dol fijn?
Die spatie maakt nogal uit. Aaneengeschreven is het volgens Van Dale een walvisachtig dier uit de onderorde van de tandwalvissen, de 'echte' dolfijnen hebben een duidelijke rugvin. Verder kwam 'dolfijn' vroeger ook voor als vertaling van ‘dauphin’, titel van de Franse kroonprins. En met een hoofdletter is Dolfijn een sterrenbeeld aan de noordelijke hemel. Schrijf je 'dol fijn' los, dan betekent het gewoon 'buitengewoon fijn'. Overigens zou je ook in dat geval dolfijn aaneen kunnen schrijven, net als dolblij, maar in VD en GB (het Groene Boekje) komt dat nergens voor. Trouwens: dol heeft heel wat betekenissen: als bijvoeglijk naamwoord krankzinnig (Ben je dol?), buiten zichzelf (dol van wanhoop), als ziekte (een dolle hond), onbezonnen (een dolle dries, Dolle Dinsdag – in WO II), lachwekkend (te dol om los te lopen), erg leuk (muziek vond ze dol), verzot (dol op iets of iemand zijn), lam (de schroef is dol), giftig (dolle bessen: dolkruid, dollekervel) en niet-eetbaar (dolle kastanje, dolle peen). Als zelfstandig naamwoord heeft 'dol' minder betekenissen: spitsmuis, blauwe vleesvlieg (bromvlieg), last of moeite (daar heb ik zo'n dol mee gehad) en ten slotte: pin op of holte in het boord dan wel U-vormige houder op het boord, waaromheen respectievelijk waarin, een riem zich bij het roeien beweegt. Allemaal te dol!
Wildredder
Wat is een wildredder: is dat iemand die gewoon wild redt? Nee,
zo simpel is het niet. Het eerste deel is 'wild'. Dat kan een bijvoeglijk
naamwoord zijn: natuurlijk (een wilde havanna), niet-veredeld (een wilde
appelboom), niet-tam (wilde eenden), onbeschaafd (wilde volken), onbeheerst
(wilde hartstochten, in het wilde weg), niet-ingetogen (een wilde meid), dol
(zich wild schrikken), ongecultiveerd (een wilde tuin), enkele vaktermen (een
wilde staking, de wilde vaart en een wilde (sport)bond) en aangetrouwd (wilde
neven). Het kan ook een zelfstandig naamwoord zijn: (de dieren leven er in) het
wild, dieren waarop men jaagt: groot, aangeschoten, opgejaagd, overstekend wild
en de geschoten jachtdieren: een stilleven van wild en fruit, een lekker stukje
wild en wild en gevogelte. Een redder is iemand die redt (uit de nood, het
vaderland of bij een schipbreuk) met als extra: Jezus Christus als de Redder. Ten slotte
dan toch maar de wildredder (volgens Van Dale): buis met bellen die aan de
zijkant van een cyclomaaier wordt gehangen om wild en vogels van het te maaien
gras te verjagen. Het is dus niet iemand die gewoon wild redt, maar iets dat
gewoon wild redt.