Dictee - dictees [0247]
Windbreuk en windworp
1. Wat zou dat nu weer zijn? Doet u maar een gooi,
aan het eind de oplossing. De wind kennen we allemaal. Het is een zelfstandig
naamwoord met als betekenis (volgens VD): voelbare, in hoofdzaak horizontale
stroming in de dampkringslucht, en vervolgens het heersen van een dergelijke
stroming. Toe maar. Als voorbeelden worden gegeven: de wind van voren geven of
krijgen, iemand uit de wind houden (bij wielrennen), een frisse wind, hoge
bomen vangen veel wind, er de wind onder hebben, wie wind zaait, zal storm oogsten,
de huik (lange kapmantel zonder mouwen) naar de wind hangen = van partij
veranderen als dat voordeliger lijkt.
2. Verder: de wind in de zeilen hebben en iemand de
wind uit de zeilen nemen. Wind kan ook kunstmatig zijn: wind maken met de deur
en veel wind maken = pochen. In 'men kan niet van de wind leven' wordt lucht
bedoeld. En ook beslist kunstmatig: iemand een windje (poepje) laten ruiken = versteld
doen staan, te grazen nemen. Wind kan ook windhond of windvoorn (= winde)
betekenen.
3. Breuk komt van breken: kabelbreuk, breuk in de aardkorst, kaakbreuk,
liesbreuk, beklemde breuk (wanneer ze in de breukpoort beklemd zit en niet meer
teruggeduwd kan worden), gebroken waar (brekage), figuurlijk: huwelijksbreuk en
een wiskundige breuk (drie zevende = 3/7, met teller en noemer). Een worp is
een gooi (ook met de dobbelsteen), het konijn had elf jongen in één worp en een
worp jonge honden. Jammer, het helpt ons allemaal niks verder, maar de
oplossing is, zoals vaak, simpel: windworp = omgewaaide bomen en windbreuk =
afgewaaid hout. Dat VD windworp als synoniem noemt van windbreuk *, daar geloof
ik dus niets van.
* 2020 VD: synoniem van windbreuk = luchtbreuk.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten