Werkwoorden en zelfstandige naamwoorden
Het verschil tussen deze twee lijkt subtiel als ze op elkaar betrekking hebben tenminste, en dat is ook zo, maar soms moet je goed opletten: ik geef een aantal voorbeelden.
1. Lopen, ik loop (de zogenaamde stam), wij lopen, ik liep, zij liepen, we hebben gelopen. Heel normaal allemaal, behalve dan dat het een sterk werkwoord is, dus niet ik loopte, wij loopten, ik heb geloopt. Als je hier znw. mee creëert, is alles normaal: loopgraaf, loopoefening, loopas (van een machine) en looppas, loop-in-'t-lijntje (jonge matroos), looppapegaai (de Nieuw-Zeelandse kakapo kan niet vliegen), looptelefoon (zou dat een gsm'etje zijn?) en looptijd.
2. Douchen wordt gewoon zwak verbogen: ik douch (stam), wij douchen, jij douchte, wij hebben gedoucht (voor die eind-t moet je naar de verleden tijd kijken!). Het znw. is hier niet de stam van het ww. maar 'douche', vandaar: een douche nemen, doucheslang, douchecel en douchecabine.
3. Stressen: ik stres (stam), jij strest, hij streste, wij stresten, jullie hebben gestrest (maar je kunt ook wel gestrest (bnw.) zijn = aan stress lijden). Daarmee is meteen het znw. duidelijk, op zijn Engels, nog met dubbel-s! En dus krijgen we: stresskip, stresssymptoom (!) en stressziekte.
4. Ook bij typen moet je opletten: ik typ (stam), zij typen, hij typte, wij hebben getypt (voor die eind-t moet je naar de verleden tijd kijken, het kofschip of wat dies meer zij, is overbodig!) Je zou als znw. wellicht typwerk en typfout * verwachten, maar correct is – vreemd genoeg – typewerk en typefout *, al zou je bij dat laatste veeleer aan een 'een type fout' denken dan aan een fout bij het typen …
* 2020: let op, beide vormen goed!
5. Tackelen is vernederlandst (dus niet
6. Dribbelen lijkt daarop: ik dribbel, hij dribbelt, zij dribbelde, wij dribbelden, zij hebben gedribbeld (kijk voor de eind-d naar de verleden tijd!) Het znw. (
7. Smeden, smeedde, gesmeed (d: zie de verleden tijd!) Ik smeed, de smid smeedt, wij smeedden, jij smeedde, zij smeedden, wij hebben gesmeed. Let ook nog op: het gesmede (één d!) ijzer! Let op: bij sleeën en sleden 2 mogelijkheden!
8. Een buitenbeentje is ook het werkwoord skiën (net als taxiën): ik ski (stam, misverstand onmogelijk), jij skiet (e vanwege de uitspraak), ski je?, ski (gebiedende wijs), wij skiën, ik skiede, wij skieden, zij hebben geskied, we hebben skiënd de vakantie doorgebracht.
9. Nog willekeurig een paar zaken: ik cros (maar de cross), ik volleybal (maar ik paintball – vanwege de lange-oh-uitspraak), ik scoor (maar de score), ik sms'te (sms'en), een sms'je, updaten, geüpdatet [uitspraak 'deet'], upgraden, geüpgraded [uitspraak 'greet' met de g van goal] en ge-e-maild en ge-i-bankierd.
10. Soms is het zoeken van voorbeelden als het zoeken van een speld (of naald) in een hooiberg. Maar stel nu eens dat je in een hooiberg naar een speltbrood moet zoeken … Overigens: spelt is van nature een tarwesoort, maar dat vind je niet in VD, wel via Wikipedia! 2020 VD, spelt = grove tarwe.