Dictee
– dictees [3251]
BeNeDictee 2023-05
De
81 vetgedrukte en cursieve woorden of woordgroepen
moesten worden ingevuld. Toelichting in blauw.
Uitspraak: rood.
Ov-vermaak
en -verdriet
[auteur: Lizi van Vollenhoven]
1.
In een poging om het bus- en tramlijnennet van Den Haag eens beter te
leren kennen, besloot ik eens een middagje te kriskrassen door de
stad. Eerst maar eens lijn 16. Na één halte plofte er een
tobbetje-even-rond [korte,
dikke vrouw]
naast mij neer, dat meteen van wal stak. Binnen 5
haltes kwam ik alles te weten over haar
hallux valgus
[scheefstand
grote teen, knobbelteen, hallux = grote teen],
waardoor haar ene schoen groter moest zijn dan de andere, (een onpaar
[tweetal,
maar geen paar],
zogezegd
[zogenaamd])
haar stukkende knieën en artritische [artritis,
gewrichtsontsteking] handen, haar onmisbare koffertje,
(bepaald geen bahut
[baa-huu,
hutkoffer]),
haar ideeën over het Kunstmuseum, (prachtige werken van
pointillisten
[schildertechniek
met puntjes en streepjes])
en de algemene status van het land, (Job aan ’t elfde,
altijd weer de gewone man die het moeilijk had - altijd weer hetzelfde). Veel van de
omgeving, met de fraaie fin-de-sièclearchitectuur [fin de siècle], nam
ze niet op. Binnen een seconde nadat ik opgestaan was om uit te
stappen, (en over haar koffertje struikelde), richtte ze haar
logorroe [woordenvloed] op
een andere passagier.
2.
Een straat verder was de halte van mijn volgende tram, lijn 11. Er
was een schamele snackbar, met ervoor een bankje met daarop een
versjachelde [versjacheren,
verkwanselen] man met enkele lege bierblikjes om zich heen, en
één vol blikje in zijn hand. “Mevrâh, “ riep hij,
“weeduwadderaandehandismetdiesnackbar? Ikmaamesorrege.” Ik keek
naar de deur, waarop een briefje hing. “Gesloten tot 9 januarie”
stond er. De snackbar zag er zelf uit zoals een genebbisj
[aggenebbisj, oggenebbisj, achenebbisj, sjofel]
snackbarretje eruitziet als de uitbater een weekje vrij heeft, maar
alles was nog heel en het leek niet alsof er ingebroken was of zo.
“Niks aan de hand,“ zei ik tegen de vriendelijke drinkebroer,
“ik denk dat hij gewoon even vrij heeft na een drukke
kerstperiode.” “Ja, maar ik maak me gewoon sorrege. Dammag toch
zeker wel?” Ook dit zei hij in een ferm Plathaags
[znw. + bnw.!] accent, dat ik jammer
genoeg niet goed kan nadoen. Dat beaamde ik, en voegde toe dat ik het
zelfs erg aardig van hem vond. “En weedu wasse bij mij hebbe
gedaan?” ging hij verder, “se wouwe inbreken, en hebben een
raampie ingedrukt. Ik had het kenne late reparere van de verzekering,
maar dat doen ik nie! Ik ga d’r vannacht naast sitte, en als die
dan terug komt en se hand door de ruit steekt om se karwei af te
maken, dan geef ik ‘m een rotklap op se hand met me hamer”. Hij
schaterde van de voorpret. Niet erg christelijk, maar ik wenste hem
er veel succes mee. Inmiddels kwam lijn 11 aan en ik wuifde ten
afscheid naar de vriendelijke dronkenlap.
3.
In lijn 11 zat schuin voor mij, aan de andere kant van het pad, een
afroïde [= negroïde]
vrouw met een klein hondje, van het soort dat breder was dan hoog.
Het ras weet ik niet, maar een briard [herdershond]
was het zeker niet. “Ga maar zitten, anders val je nog om!’, zei
ze zorgzaam. Gezien zijn lichaamsbouw leek me dat niet
waarschijnlijk, eerder dat het beestje door zijn poten zou zakken.
“Hij is heel lief,” zei ze tegen haar overbuurvrouw, “en voor
niemand bang. Alleen voor mannen en kinderen.” Twee derde
van de wereldbevolking is dus niemand. Tja, dat is ook een manier om
ertegen aan te kijken
[GB:
ertegen aankijken - lijkt onjuist!, VD: ertegenaan
kijken - lijkt correct].
4.
Het eindstation van deze lijn was bij het strand. Het was best lekker
weer, dus ik wandelde in een kwartier een stukje over de boulevard.
Het was er behoorlijk levendig voor een januaridag. Er waren enkele
dappere surfers op zee, in wet- of drysuits. Een
jongetje meende een sint-jakobsschelp te hebben
gevonden met een heuse parel erin. IJsjes waren nog niet
verkrijgbaar, maar bij diverse kraampjes was een patatje oorlog
te koop, net als een jalapeñoburger en bij de
visafslag in de haven was er sliptong in de aanbieding,
net als steenbolk
[roofvis:
bolk, steenwijting].
5. Met
bus 22 naar Het Markenseplein. Een oer-Hagenees wist
niet dat je al sinds een paar jaar niet meer met contant geld een
kaartje bij de chauffeur kon kopen. Hij had geen ov-pasje, wel een
chipkaart, maar die was niet geauthenticeerd
[authenticeren,
rechtsgeldig maken].
Maar in een vriendelijke ons-kent-onssfeer [ons
kent ons] kwamen de eveneens zeer Haagse chauffeur en de
reiziger er wel uit. Op het eerdergenoemde [e.g.
= eerstgenoemde] plein over op tram 12 richting station
Hollands Spoor. De diversiteit aan woonwijken was tijdens deze rit
het grootst. Van de chique vogelwijk, (waar ik zowaar een
carolina-eend in een sloot zag zwemmen,)
door de brave bomenbuurt, (waar ik geen wierookden zag, bekend van de
houtsoort carolinapine) en door de Transvaalbuurt, –
die onder andere bekend is vanwege de Haagse Markt met haar vele
kraampjes met ugli’s
[citrusvrucht,
lelijk],
gojibessen [China] en
chiazaad
[tsjie-jaa
– Zuid-Amerika],
een veelheid aan mariene
[met
betrekking op de zee] vissoorten en ingrediënten voor
baba
ganoush
[tapenade, Noord-Afrika],–
tot aan het station.
6.
Intussen waren twee passagiers druk aan het discussiëren over
gemmologie
[gem
= gemme, camee, intaglio, halfedelsteen].
Het klonk tegenstrijdig, maar aventurijn [kwartssoort]
bleek innerlijke rust te geven. Serpentijn
[slangensteen,
ofiet - begin zin],
daarentegen, zou juist energie geven. Voor een beschermende en
zuiverende werking moest je bij amethist [violetkleurig
kwarts] zijn, en rozenkwarts
[roodgekleurd,
ondoorzichtig] was voor ongeveer alles goed. Carneool
[edelsteen],
ook wel kornalijn genoemd, (beide
vormvarianten van chalcedon
[chalcedoon,
calcedoon])
zou goed werken tegen apathie, maar de werking van apatiet
[glanzend mineraal] was gewoon
somatisch, het hielp tegen een doodordinaire loopneus. Ze kon niet
goed zeggen of gesteente met een orthorombisch
[=
rombisch: drie kristalassen loodrecht op
elkaar] kristalstelsel altijd gunstiger was dan met een
triclien [assen
niet loodrecht op elkaar]
stelsel, waarschijnlijk maakte het weinig verschil.
Aldus wijzer geworden werd het voor mij tijd om de tram uit
te stappen. Bij het voorbijlopen viel me nog op dat ze wel een
verdraaid mooie intaglio [uitspraak: ihn-tahl-joo]
als hangertje om haar hals had.
7.
Mijn een-na-laatste [maar: op een
na laatste] rit was lijn 9, van Hollands Spoor naar Den Haag
Centraal [CS]
en daarna met de RR tot min of meer voor de voordeur. Te uwer
informatie: De RR is een lightrailverbinding
die een bepaald deel van de Randstad bijzonder adequaat
van vervoer voorziet.
8.
Een week of wat later onderzocht ik enkele andere routes. Bij de
meeste ritjes gebeurde er niets, en de buurten waren ook niet erg
spannend. In lijn 17 echter zat een vrouw onoorbaar
[onbehoorlijk] en à bout portant
[op de man af] in haar mobieltje te
kijven. De hele tram kon meegenieten van haar ruzieperikelen met weet
ik wie. (Ik vermoed haar ex, maar het kon ook haar baas
zijn.) Ze had in elk geval bewijs tegen hem, zwart-op-wit,
en je kon weet ik wat
[VD Wiki
wel: weetikwat, maar dat telt niet] zeggen, maar hij liegde
(sic!) dat hij barstte en zijn beschuldigingen over haar
nep-MeTootjes sloegen nergens op, en ze wilde er geen
woorden meer aan vuilmaken en ze had nou genoeg in
handen om haar recht te krijgen en hem te sueën
[voor
de rechter dagen],
en daar zou haar advocaat wel voor zorgen, en de rechtszaak
was ophanden en die man had verder toch niks omhanden
dus dat moest wel goed komen en ze dankte God en Zijn ouwe moer
(?) dat ze bijna van hem af was. Erover peinzend of
Onze-Lieve-Heer nu eigenlijk wel of geen moedertje had,
was ik vooral blij dat ík haar advocaat niet was. Met haar foon
[ook phone
goedgerekend, zoals in ladyphone en smartphone - maar niet in wdb.] in haar hand
liep ze, al kijvend, naar de deur. Toen ze een jongeman passeerde en
deze “Kwakkwakkwak”
[citaat,
zin van één woord, reduplicatie] tegen haar zei, richtte
haar toorn zich op hem. Het opnoemen van de ziektes die ze hem
toewenste, zal ik nu maar achterwege laten.
Getromboseerde hemorroïden [aambeien]
waren nog het minst vervelend.
9.
De daaropvolgende bus was vrij vol. Een gestreste
[ww.
stressen, znw. stress]
moeder leidde een groepje uitgelaten kinderen van een jaar of
8 naar binnen en zei hun zoveel mogelijk voor in
de bus te gaan zitten. Aan hun parafernalia
[persoonlijke bezittingen van een vrouw,
bijbehorende zaken] te beoordelen was er een
verjaardagspartijtje gaande, maar wie de
jarige job
was, was niet meteen duidelijk. De kinderen kwamen hetzeriger
[hitserig, opruiend] over dan ze waren,
want ze gehoorzaamden braaf. Twee schattige meisjes, een ervan met
vlechtjes en een ander met een parmantig chignonnetje
[haarwrong,
knoet]
wilden linksvoor [bijwoord
van plaats]
gaan zitten maar hielden zich net op tijd in. Het waren de
plaatsen voor ouderen, motorisch of anderszins uitgedaagden en
zwangeren. Hun dilemma was duidelijk want op de enig overgebleven
plaats voorin zat ik. Hun ogen dwaalden van het plaatje
van de oude(n) van dagen
[discutabel: VD alleen ‘ouden van dagen’
naast ‘de Oude van dagen’ = God – Daniël 7:9, niet meer zo in
de nieuwste Bijbelvertaling] naar mij, ze prakkiseerden
duidelijk of ze aan mij konden vragen van stoel te wisselen. Ik hielp
de dametjes uit de brand door op te staan en naar de uitgang te
lopen; ik was bij mijn halte.
10.
Tot zover mijn Simon Carmiggeltachtige
[TH,
pagina 102 – Johannes Vermeerachtig, etc.],
maar bijna volledig waargebeurde belevenissen in tram en bus.