maandag 1 augustus 2016

0944 Dictee maandag 01 aug 2016 (1): dictee Oefendictee augustus 2016 (2) √ x

Dictee - dictees [0944]

Oefendictee augustus 2016 (2)

Biljarten

1. Ik biljart, jij biljartte, hij heeft gebiljart. Als broekenmannetje heb ik wel (een) biljardmaal gedacht: dat wil ik ook.

2. Ik ben begonnen met libre, maar nu is het ankerkaderspel (vergelijk: cadre, een spel voor kadristen) mijn deel (een anker is een klein vierkant van witte krijtlijnen). De witte bal van aramith is de speelbal.

3. Ik speel meestal in een biljartcafé, een café billard. Daar worden veel biljartjes [partijtje biljart] gemaakt. Soms sta ik op acquit (de af- of acquitstoot).

4. Bij een zwiepstoot heb ik af en toe een zwijn (beest, bofstoot, zwijntje, bofstoot, geluksstoot, arabier, koffiekan, raccroc, schimmel of varken). Ik produceer weleens een aaistoot, maar dat leidt vaak tot een touché (werkwoord: toucheren - speelbal anders dan met de keu raken).

5. Bij het kunststoten kennen ze overigens de zweepslagdoorschietstoot. Op het biljart zie je dan een gaberiet
[model of vorm van de figuren voor kunststoten].

6. Als je de overwinning in de achterzak zit, heb je die in the pocket. Een amorti is een geamortiseerde stoot: de speelbal stilleggen door een andere vol te raken.

7. Ik heb op de biljartacademie gezeten. Daar leer je wat de beneden- (nee, niet de bovenband!) is: die bij de afstootlijn dus.

8. Soms staan de kandidaat-spelers te queueën om met de biljartkeuen (alle met kolven, aan het uiteinde zit de pomerans) aan de gang te kunnen. Soms steun je de keu met een bok en af en toe maak je een bloque [rechtuit met forse stoot].
 
9. Bij het bricoleren [over de band spelen] kan de bal buitenom gaan en zelfs een butage [springen van de biljartbal] maken. Via caramboleren en carambolage maak je caramboles.

10. Bij carotte(spel) maak je het de tegenstander zo moeilijk mogelijk. Een collébal [bal vast tegen de band] zit niemand op te wachten: dan moet er gedecolleerd worden [een collébal wegspelen]! Kan het gevolg zijn van ketsen [mijn keu ketste, schampte af].

11. Deinzen (een deins [bil­jart­stoot waar­bij de ge­speel­de bal te­gen de aan­ge­speel­de bal kaatst en te­rug­komt zon­der de band te ra­ken] stoten) doe je meestal niet expres. Demarqueren [punten tellen bij aftrekken, richting nul] leidt meestal tot protesten. De driehoekspositie is mijn ideaal. Doubleren [eerst de band raken] ben ik een kei in en het driebanden(spel) adoreer ik.

12. Een fausse queue (misstoot) is zeker iets anders dan de bal dun raken [aan de buitenzijde links of rechts]. Hoe moet je met een gemaskeerde bal (die masqué = onbereikbaar ligt) omgaan? Heeft biliverdine [(groene) galkleurstof] trouwens een biljartgroene kleur? Nee, wel: galgroen.

13. De KBBB is de Koninklijke Belgische Biljartbond, de KNBB de Koninklijke Nederlandse Biljartbond. Hoe de dito Vlaamse heet, staat niet in Van Dale.

14. Ik was de klos [ook: klots], toen de ballen klotsten [tweede bal twee keer raken]. De keu moet je regelmatig krijten en een kopstoot (massé – dat is masseren - met bijna verticale, loodrechte keu) is heel riskant voor het (groene) laken (nee, niet dat amme- of amelaken - tafellaken, waarop een lichte lunch ligt!).

15. Bij een lossebandstoot is de loopkracht belangrijk. Een bal moet wel maakbaar zijn. Met de nabeurt (nastoot) kun je alleen nog gelijkkomen. Het moyenne is het gemiddelde aantal behaalde punten per beurt; die (beurt) raak je kwijt als je 'gemist' hebt.

16. Omspelen of omstoten [na de tweede bal drie of vier banden raken vóór de derde bal] leidt tot applaus. Na een ontmoetings- of verzamelstoot ligt een grote serie in het verschiet, waarbij je opponent genageld [op zijn stoel 'vastgespijkerd'] zit. Het komt dan aan op rappelstoten [speelbal terug op vrijwel dezelfde plek] en op serreren [samendrukken, ballen bij elkaar houden]. Par bricole is over de band en par pistolet is uit de losse hand (niet: band).

17. Bij piqueren maak je een piqué: leg eens haarfijn uit, hoe dat gaat! Stoot met ongeveer verticale keu, Bij pomeransen speel je zwaar op effect [speelbal onder zwaartepunt raken, waardoor deze terugrolt]. Poolbiljart [Ame­ri­kaans bil­jart­spel, waar­bij vijf­tien ge­num­mer­de en
ge­kleur­de bal­len in een be­paal­de volg­or­de ge­sto­ten moe­ten wor­den in de zes zak­ken die aan de bil­jart­ta­fel zijn be­ves­tigd
] lijkt op snooker: daarbij kun je potten! Snooker: En­gels bil­jart­spel waar­bij vijf­tien ro­de bal­len en zes bal­len van een an­de­re kleur in een vas­te volg­or­de
ge­sto­ten moe­ten wor­den in een van de zes zak­ken die zich be­vin­den op de vier hoe­ken en in het mid­den van bei­de lan­ge zij­ban­den van de bil­jart­ta­fel.

18. Een andere naam voor biljarderen is een rotterdammertje (bal tweemaal of twee ballen tegelijk raken). Een schuiver (ruiker, stinker, stinkerd, misstoot, misslag of ui) is een slechte stoot.

19. De markeur houdt op een telbord of -lijst de stand bij. Wat is tripleren? Bal raken na tweemal de band! Bij biljarten omvat de triatlon de onderdelen bandstoten, driebanden en ankerkader 71/2 . Ze kennen bij het biljarten overigens ook de vijfkamp.

20. Bij biljarten kun je ten slotte aan je trekken komen met een trekbal- of stoot! Met effect: eerst vooruitgaan en dan teruglopen.

 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten