1. Boosaardig. Dat is toch een raar woord: boos en aardig zijn toch tegenstellingen? Met een moeilijke Latijnse uitdrukking zou je dat een contradictio in terminis noemen: een tegenstrijdigheid in de gebruikte (delen van) woorden, al is 'boosaardig' dan maar één woord. Zoals ook in 'horende doof zijn' (Oost-Indisch doof zijn, niet willen luisteren) en in 'ziende blind zijn' (zo bevooroordeeld zijn dat je niet ziet wat toch zonneklaar is). Ook kennen we de Latijnse term contradictio in adjecto: tegenstrijdigheid in het bijvoeglijk naamwoord, zoals in wit roet (zo noemt Huygens sneeuw), een levend geraamte (een erg mager mens) en koud vuur (vuurwerk, sterretjes, let op: koudvuur – aaneen – is gangreen, afsterving van weefsel, gepaard gaande met rotting). Toen ik een en ander nazocht, wachtte me een verrassing: boosaardig komt niet van boos + aardig, maar van boos + aard + ig. Als je boosaardig bent, heb je dus een boze aard ... Aard heeft hier dan de betekenis van wezen, natuur, karakter, inborst. Denk maar aan: hij heeft een aardje (de aard) naar zijn vaartje (vader).
2.
Zo zijn er heel wat woorden, die je klakkeloos gebruikt, maar die toch vragen
oproepen. Neem nu het woord 'rijwiel'. Dat is niet een (één) wiel waarop je
rijdt maar een complete fiets (de Nederlandse wet gebruikt dat laatste woord!).
Maar hoe is dat woord dan ontstaan? Wel de oorspronkelijke naam was vélocipède
en in de begintijd was een fiets inderdaad een groot wiel met trappers, een
zitje en nog een klein wieltje voor de steun: