maandag 24 februari 2025

3729 Dictee maandag 24-02-2025 (1) – dictee Molenlanden Dictee basisscholen 2025 √ x

Dictee – dictees [3729]

Molenlanden Dictee basisscholen 2024

De nieuwe (auteur: José Loeve)

De vet en onderstreepte woorden moesten worden ingevuld/opgeschreven.

‘Aaltje! Lees jij eens verder?’
Vaag dringt de stem tot haar door.
Waar is ze eigenlijk?
Langzaam verdwijnen de beelden uit haar dagdroom.

Ze was net zo fijn aan het mijmeren over haar favoriete plek, het grasveldje aan de rand van Wildlands, het dierenpark. Ze zag de hoofden van de giraffen grappig heen en weer wiebelen terwijl ze van de blaadjes knabbelden, die hoog aan een bos takken boven hun hoofd hingen. Hun pluizige hoorntjes wiebelden mee en het ingewikkelde vlekkenpatroon van hun lange nekken glansde in de zon.

‘Aaltje! Weet je niet waar we zijn?’
De stem klinkt steeds ongeduldiger. Ze sleurt zich los uit haar herinneringen.
De omtrek van haar taalboek wordt langzaam zichtbaar als door een waas.
‘Bladzijde 11, eerste alinea’, zegt de meester langzaam en herhaalt zijn woorden nog eens. Ze is op haar nieuwe school, in haar nieuwe klas.
‘Ehm’ … driftig begint Aaltje te bladeren in haar taalboek.
‘Bladzijde elf,’ fluistert ze zachtjes.
Het was toch met een plaatje van een giraffe, daarom moest ze aan Emmen denken.
Emmen en de mooie dierentuin waar haar vader werkte.
Om haar heen klinkt zacht gegrinnik, sommige kinderen beginnen hard te lachen.
Een lichte paniek doet haar hart sneller kloppen.
Eindelijk vindt ze de gevraagde alinea en begint te lezen.
Het geginnegap gaat over in gefluister en op de achtergrond hoort ze hoe een paar meisjes haar nadoen.

Hier in de Zuid-Hollandse polder praten ze heel anders dan in Emmen.
Wat verlangt ze naar de stad waar ze eerst woonde. Maar dat is voorbij. Haar vader is zo blij met zijn nieuwe baan als directeur van Blijdorp, hij zal heus niet teruggaan. Ze mist het dierenpark. Het huis waar ze woonde, haar vriendinnen. In Emmen was ze tenminste iemand. Elke dag waren ze wel ergens te vinden op het terrein van het dierenpark. Helpen bij het voeren, het verzorgen, de hokken uitmesten. Vaak verdienden ze er nog leuk een extraatje mee.

‘Verhuizen is stom!’ zegt ze opeens hardop.
Verbaasd kijkt de jongen die voor haar zit achterom.
‘Is het zo erg?’, vraagt hij lachend. Verlegen staart ze hem aan.
Blauwe ogen twinkelen onder een rommelig kapsel van donkerblond haar.
‘Ja,’ fluistert ze zachtjes. ‘Verhuizen is stom’.
‘Wat vind je er zo stom aan dan’, vraagt hij.
Voordat ze kan antwoorden gaat de bel. De meester doet de deur open en iedereen haast zich naar buiten. De jongen wordt door zijn vrienden meegetrokken.

‘Kom op’, roept een van hen, ‘ga mee naar de Giessen, kijken of we al op het ijs kunnen staan’. Aaltje treuzelt een beetje. Ze hoopt dat die irritante meiden, die haar steeds na-apen, al naar huis zijn, of ook naar het ijs gaan kijken. Langzaam loopt ze door het kleine straatje, achter de kerk langs, naar de nieuwe wijk waar ze woont. Aan het einde van de straat ziet ze het hoekhuis met het vriendelijke keukenraam. Zou mama al thuis zijn? Ze heeft trek in een lekkere warme kop chocolademelk.
Krampachtig klemt ze haar vingers om de sleutel van de achterdeur in haar jaszak.
Nog een klein stukje, als ze het speeltuintje maar voorbij is!

‘Hee … daar heb je die nieuwe!’ Eén van haar klasgenoten hangt nonchalant tegen de glijbaan en trapt verveeld tegen een wipkip, die reageert met een woeste wiebel.
‘Ja, daar heb je die blauwe, haha!’, roept een andere jongen vanaf het klimrek. Verschrikt loopt Aaltje snel verder, en trekt haar sjaal omhoog, zo ver mogelijk over haar haar heen. ‘Heb je in de verf gehangen of zo, met je pluk blauwe haar’. ‘Hahaha,’ lacht een ander,’ je lijkt wel een blauwe heks!’ Uit een steegje komen meer kinderen. ‘Blauwe heks, blauwe heks!’ scanderen ze luid en in een groepje lopen ze achter Aaltje aan. Aaltje gaat steeds sneller lopen, nog één huizenblok en dan is ze thuis. Maar voordat ze het gangetje achterom in kan gaan, wordt ze ingehaald door het groepje kinderen. Die gaan uitdagend, naast elkaar, in het gangetje staan. Met hun armen in elkaar gehaakt, vormen ze een kordon waar ze niet doorheen kan. Vlug doet ze een schietgebedje. ‘Nie bange weez’n, fluistert ze zichzelf moed in. Het Drents dialect waarin ze die woorden uitspreekt geeft haar weer vertrouwen. Vlug draait ze zich om, maar in haar haast botst ze tegen iemand op en valt hard op haar knieën. ‘Au! Kuj nie oetkiek’n’, zegt ze snibbig, en ze bijt op haar lip van de pijn. Als ze opkijkt heeft ze direct spijt van haar woorden. Het is die aardige jongen uit de klas die vanmorgen voor haar zat. ‘Sorry!’, zegt de jongen. ‘Gaat het?’ Hij steekt zijn hand uit en trekt haar omhoog. Op de achtergrond hoort ze het groepje in de steeg haar lacherig napraten: ‘kuj nie oetkiek’n, hahaha …’

Dan ziet Aaltje vol verbazing de jongen naar het groepje toelopen. ‘Kunnen jullie wel, met zijn allen tegen één!’ roept hij boos. ‘Stelletje pestkoppen, dat moet je eens tegen mij proberen! Oh, durven jullie nu niet meer? Bah, lafaards zijn jullie. Ga maar
gauw naar je pappie en mammie!’ Aaltje wrijft beschaamd over haar knieën en ziet de jongen weer naar haar toekomen. Vrolijk steekt hij zijn hand uit. ‘Hoi’, zegt hij, ‘ik ben Justin, en ik vind je blauwe haar stoer!’.

Teruglopend naar het steegje vertelt Justin dat de ijsmeester het ijs heeft goedgekeurd. ‘Er wordt al gesproken over Molentochten!’, zegt hij enthousiast.
Als ze de sleutel in het slot steekt vraagt Justin: ‘Kom je vanavond ook schaatsen?’

Die avond staat Aaltje al een poosje te kijken langs de kant van de bevroren Giessen. Overal schaatsen kinderen, sommigen in lange rijen achter elkaar. Iedereen heeft hier ‘Noren’, maar Aaltje is kunstschaatsen gewend. Voorzichtig probeert ze een paar slagen. Daar schaatst een rij van haar klas. Opgelucht ziet ze Justin naar haar toekomen. ‘Kom maar,’ zegt hij vriendelijk, ‘ik help je wel.’ Justin doet voor hoe je moet overstappen en samen schaatsen ze rondjes. ‘We lijken wel een tandem,’ zegt hij lachend.

De volgende morgen ziet Aaltje tot haar schrik als ze de klas inkomt, dat er iets op het schoolbord staat geschreven. Met grote letters staat er ‘Aaltje is op Justin’. Meteen ontstaat er geroezemoes. Sommige kinderen beginnen te lachen en naar haar te wijzen. Dan komt Justin binnen, die direct reageert. Hij pakt de wisser en veegt alles weg. ‘Hier is duidelijk iemand jaloers’, zegt hij verontwaardigd. Nu beginnen nog meer kinderen te lachen. Een van de jongens roept; ‘Haha, Justin is op de blauwe heks’. Maar dan komt uit het niets iemand naar voren en geeft de schreeuwer een duw.

Mark, een van de vrienden van Justin bijt hem toe; ‘Doe niet zo asociaal, gast! ‘Pesten is heel makkelijk en wat nog makkelijker is, meedoen met de omstanders.
Maar weet je wat pas cool is? Als je, zoals Justin, voor de ander opstaat, als niemand dat doet!’ ‘Zo is dat!’, zegt de meester die net binnenkomt met zijn kop koffie. ‘Laten we het daar maar eens over hebben vandaag! En nu iedereen zitten, we gaan beginnen!’

Zo begint de dag heel anders dan Aaltje had gedacht.
De meester bespreekt met de hele klas hoe groepsgedrag ontstaat.
Dan doen ze een rollenspel waarin iedereen wordt uitgedaagd om solidair te zijn met degene die gepest wordt. Als ze naar huis gaan vraagt Justin, ‘Aaltje, hoe zeg je in het Drents ‘ik ben op jou?’ Dan antwoordt ze lachend: ‘Ik mag je gèern’.

 

 




Geen opmerkingen:

Een reactie posten